Index   Back Top Print

[ DA  - DE  - EN  - ES  - FI  - FR  - HU  - IT  - LA  - NL  - PL  - PT ]

IOANNES PAULUS PP. II

UT UNUM SINT
Over de inzet voor de oecumene



Inleiding

Ut Unum Sint! De oproep tot christelijke eenheid die het Tweede Vaticaans Concilie heeft gedaan met zulke hartstochtelijke inzet vindt steeds grotere weerklank in de harten van de gelovigen, vooral nu het Jaar 2000 nadert, een jaar dat de christenen zullen vieren als een heilig Jubileum, de gedachtenis van de Menswording van de Zoon van God, die mens werd om de mensheid te redden.

Het moedige getuigenis van zoveel martelaren van onze eeuw, onder wie leden van Kerken en kerkelijke Gemeenschappen die niet in volle gemeenschap met de katholieke Kerk zijn, geeft nieuwe kracht aan de oproep van het Concilie en herinnert ons aan onze plicht om naar zijn aansporing te luisteren en haar in praktijk te brengen. Deze broeders en zusters van ons, verenigd in het onzelfzuchtige offer van hun leven voor het Koninkrijk van God, vormen het krachtigste bewijs dat ieder element van verdeeldheid overstegen kan worden en overwonnen in de totale zelfgave voor de zaak van het Evangelie.

Christus roept al zijn leerlingen op tot eenheid. Het is mijn diepste wens deze uitnodiging vandaag te hernieuwen, haar weer vastberaden aan te bieden, terwijl ik herhaal wat ik zei bij het Romeinse Colosseum op Goede Vrijdag 1994, aan het einde van de meditatie over de Kruisweg die mijn eerbiedwaardige Broeder Bartholomeüs, de Oecumenische Patriarch van Constantinopel had verzorgd. Daar verklaarde ik dat degenen die in Christus geloven, verenigd als ze zijn in de navolging van de martelaren, niet verdeeld kunnen blijven. Als zij echt en daadwerkelijk de neiging van de wereld om het Geheim van de Verlossing terug te herleiden tot machteloosheid, wensen te weerstaan, moeten zij samen dezelfde waarheid over het Kruis belijden.1 Het Kruis! Een anti-christelijke stroming stelt zich ten doel het Kruis te minimaliseren, te ontdoen van zijn betekenis, en te ontkennen dat de mens daarin de bron heeft van zijn nieuwe leven heeft. Zij beweert dat het Kruis noch in staat is vooruitzichten, noch hoop te voeden. De mens, zo heet het, is slechts een aards wezen dat moet leven alsof God niet bestond.

 

2. Aan niemand ontgaat de uitdaging die dat allemaal aan de gelovigen stelt. Zij moeten deze uitdaging wel aangaan. Zeker, hoe zouden zij kunnen weigeren, al het mogelijke te doen om met Gods hulp de muren van scheiding en wantrouwen af te breken? Om hindernissen en vooroordelen te overwinnen die de verkondiging van het Evangelie van het heil door het Kruis van Jezus, de enige Verlosser van de mens, van iedere individuele mens, verhinderen?

Ik dank de Heer dat Hij ons ertoe gebracht heeft om voort te gaan langs het pad van eenheid en gemeenschap onder de christenen, een pad dat moeilijk is, maar zo rijk aan vreugde. De interconfessionele dialogen op theologisch niveau hebben positieve, tastbare resultaten voortgebracht: dit moedigt ons aan om voort te gaan.

Maar behalve de leerstellige verschillen die opgelost moeten worden, kunnen christenen niet de last van oeroud gebrek aan begrip, geërfd van het verleden, en van wederzijdse misverstanden en vooroordelen onderschatten. Onbeweeglijkheid, onbegrip en onvoldoende kennis van elkaar maken deze situatie vaak erger. Daarom moet de inzet voor de oecumene gegrondvest zijn op de bekering van de harten en op het gebed, die ook zullen leiden tot de noodzakelijke zuivering van de historische herinnering. Door de genade van de heilige Geest worden de leerlingen van de Heer, geïnspireerd door liefde, door de macht van de waarheid en door een oprechte wens tot wederzijdse vergeving en verzoening, ertoe geroepen om samen hun pijnlijke verleden opnieuw te onderzoeken en de pijn die dat verleden helaas zelfs vandaag nog blijft oproepen. Allen worden zij uitgenodigd door de steeds nieuwe kracht van het Evangelie om met oprechte en volledige objectiviteit de fouten die gemaakt zijn, alsook de begeleidende verschijnselen te erkennen die aan de oorsprong liggen van hun betreurenswaardige verdelingen. Nodig is een rustige, heldere en waarheidsgetrouwe kijk op de dingen, een kijk die verlevendigd wordt door goddelijke genade en die in staat is om de geesten van de mensen te bevrijden en om in iedereen een hernieuwde bereidheid te wekken juist met het oog op de verkondiging van het Evangelie aan de mensen van ieder volk en iedere natie.

 

3. Op het Tweede Vaticaans Concilie heeft de katholieke Kerk zich onherroepelijk verplicht om de weg van het zoeken naar oecumene in te slaan. Aldus gehoor gevend aan de Geest van de Heer, die de mensen leert om de "tekenen des tijds" zorgvuldig te verstaan. De ervaringen van deze jaren hebben de Kerk zelfs nog dieper bewust gemaakt van haar identiteit en van haar zending in de geschiedenis. De katholieke Kerk erkent en belijdt de zwakheden van haar leden, zich ervan bewust dat hun zonden evenzovele blijken van ontrouw zijn en hindernissen voor de verwerkelijking van het plan van de Verlosser. Omdat zij zich voortdurend opgeroepen voelt tot vernieuwing overeenkomstig het Evangelie, houdt zij niet op om boete te doen. Tegelijkertijd erkent en prijst zij echter nog meer de macht van de Heer die haar vervult met het geschenk van de heiligheid, haar voorwaarts leidt en haar doet lijken op zijn lijden en verrijzenis.

In het besef van de veelvoudige wederwaardigheden van haar geschiedenis zet de Kerk zich ervoor in, zichzelf te bevrijden van iedere puur menselijke steun om de wet van de zaligsprekingen uit het Evangelie in haar volle diepte te beleven. Omdat zij zich ervan bewust is dat de waarheid zichzelf niet oplegt, tenzij "door de kracht van de waarheid zelf, die zacht en sterk tegelijk de geest binnendringt"2, zoekt zij niets anders voor zichzelf dan de vrijheid om het Evangelie te verkondigen. Zij oefent haar gezag inderdaad uit in de dienst van waarheid en liefde. Ikzelf wil ieder geschikt initiatief bevorderen opdat het getuigenis van de gezamenlijke katholieke gemeenschap in zijn volle helderheid en consequentie kan worden begrepen, vooral met het oog op het uur dat de Kerk op de drempel van het nieuwe millennium te wachten staat, een buitengewoon ogenblik in het zicht waarvan zij de Heer vraagt dat de eenheid tussen alle christenen moge groeien totdat de volle gemeenschap bereikt is. 3 Dit edele doel heeft ook de thans voorliggende encycliek voor ogen, die in haar vooral pastorale karakter ertoe wil bijdragen, de inspanning van allen te steunen die werken voor de zaak van de eenheid.

 

4. Dit is een specifieke zorg van de bisschop van Rome als opvolger van de apostel Petrus. Ik vervul die met de diepe overtuiging dat ik de Heer gehoorzaam en in het volle besef van mijn menselijke zwakheid. Want ook wanneer Christus aan Petrus deze bijzondere zending in de Kerk toevertrouwt en hem heeft opgedragen om de broeders te versterken, dan heeft Hij hem tegelijkertijd zijn menselijke zwakheid doen erkennen en de bijzondere noodzaak van zijn bekering: "En wanneer gij op uw beurt u bekeerd hebt, versterk dan uw broeders" (Lc 22,32). Juist in de menselijke zwakheid van Petrus wordt volledig openbaar dat de paus helemaal van de genade en van het gebed van de Heer afhangt om deze speciale dienst in de Kerk te kunnen vervullen: "Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet bezwijkt" (Lc 22,32). De bekering van Petrus en van zijn opvolgers steunt op het gebed van de Verlosser zelf en de Kerk neemt voortdurend deel aan dit smeekgebed. In onze oecumenische tijd, gemarkeerd door het Tweede Vaticaans Concilie, is de zending van de bisschop van Rome er op bijzonder wijze op gericht, te herinneren aan de noodzaak van de volle gemeenschap van Christus’ leerlingen.

De bisschop van Rome moet zichzelf met vurigheid het gebed van Christus eigen maken om de bekering, die "Petrus" nodig heeft om zijn broeders te kunnen dienen. Ik nodig de gelovigen van de katholieke Kerk en alle christenen uit om mee te doen in dit gebed. Mogen u allen met mij bidden voor deze bekering!

We weten dat de Kerk tijdens haar aardse pelgrimage geleden heeft en zal blijven lijden onder verdrukking en vervolging. Maar de hoop die haar schraagt is onwankelbaar, net zoals de vreugde die voortvloeit uit deze hoop onvernietigbaar is. Want de sterke en eeuwige rots waarop zij gevestigd is, is Jezus Christus, de Heer.

 

Het plan van God en de gemeenschap

5. Samen met alle leerlingen van Christus baseert de katholieke Kerk haar oecumenische inzet om allen te verzamelen in eenheid, op het plan van God. Immers "de Kerk [is] geen in zichzelf besloten realiteit (...). Ze ontplooit altijd missionaire en oecumenische activiteiten. Want de Kerk is in de wereld om het mysterie van de communio dat essentieel voor haar is, te verkondigen, ervan te getuigen, het tegenwoordig te stellen en te verbreiden, en daarbij alle mensen en dingen in Christus te verenigen, om zo, voor allen een "ondeelbaar sacrament van eenheid" te zijn".4

Reeds in het Oude Testament bracht de profeet Ezechiël ten aanzien van toenmalige situatie van het Godsvolk de goddelijke wil tot uitdrukking, om de leden van zijn verstrooide volk "van alle kanten te verzamelen". De profeet bediende zich daartoe van het eenvoudige symbool van twee eerst verschillende stukken hout die dan aan elkaar gemaakt worden tot één stuk: "Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. De volkeren zullen weten dat Ik de Heer ben die Israël heiligt" (vgl. 37,16-28). Het Evangelie van Johannes ziet ten aanzien van de situatie van het Godsvolk in die tijd in de dood van Jezus de reden voor de eenheid van de kinderen van God: "De hogepriester (...) zei (...), dat Jezus zou sterven voor het volk, maar ook om de verstrooide kinderen Gods weer te verzamelen" (11,51-52). Inderdaad zal de brief aan de Efeziërs uitleggen: "Hij haalde (...) de scheidingswand van de vijandschap omlaag (...) door het Kruis (...). Hij heeft in zijn Persoon de vijandschap gedood" (2,14-16), uit dat wat gescheiden was heeft Hij een eenheid geschapen.

 

6. De eenheid van de hele verstrooide mensheid is Gods wil. Om die reden heeft Hij zijn Zoon gezonden opdat deze door zijn dood en zijn verrijzenis ons zijn Geest van liefde zou schenken. Aan de vooravond van zijn offerdood aan het Kruis bidt Jezus zelf tot de Vader voor zijn leerlingen en voor allen die in Hem geloven, dat zij één mogen zijn, een levende gemeenschap. Dit is niet alleen de basis van de plicht, maar ook van de verantwoordelijkheid tegenover God en zijn plan, die allen dragen die door het doopsel ledematen worden van het Lichaam van Christus, een Lichaam waarin zich de verzoening en de gemeenschap geheel moeten verwerkelijken. Hoe is het mogelijk om verdeeld te blijven als we toch met de doop "begraven" zijn in de dood van de Heer, dat wil zeggen in de handeling zelf waarin God door zijn Zoon de muren van de scheiding heeft neergehaald? Verdeeldheid "is zeker duidelijk in strijd met de bedoeling van Christus; zij is ook een ergernis voor de wereld en de hoogverheven taak van de Evangelieverkondiging aan alle schepselen wordt erdoor geschaad".5

 

De oecumenische weg: de weg van de Kerk

7. "De Heer der eeuwen zet echter met wijsheid en geduld Zijn genadeplan jegens ons zondaars voort en in de laatste tijd is Hij begonnen bij de onderling verdeelde christenen in ruimere mate een gevoel van berouw en een verlangen naar eenheid op te wekken. Door deze genade zijn overal zeer veel mensen getroffen en ook onder onze gescheiden broeders is door de genade van de heilige Geest een steeds sterkere beweging ontstaan om de eenheid van alle christenen te herstellen. In dit streven naar eenheid, dat men de oecumenische beweging noemt, delen degenen die de drieëne God aanroepen en Jezus belijden als hun Heer en Verlosser; zij doen dit niet slechts individueel maar ook als leden van de gemeenschappen, waarin zij het Evangelie hebben vernomen en die zij ieder voor zich waarderen niet alleen als hun Kerk maar ook als de Kerk van God. Toch verlangen bijna allen, zij het niet op dezelfde wijze, naar de ene, zichtbare Kerk van God, die werkelijk universeel is en tot de gehele wereld gezonden om haar tot het Evangelie te bekeren en te redden tot de eer van God".6

 

8. Deze uitspraak van het decreet Unitatis Redintegratio moet men lezen in de context van de gehele leer van het Tweede Vaticaans Concilie. Het Concilie maakt de beslissing van de Kerk kenbaar om de oecumenische taak op zich te nemen, te werken voor de christelijke eenheid en dit overtuigd en krachtig voor te stellen: "Deze heilige Kerkvergadering spoort alle katholieken aan de tekenen des tijds te begrijpen en ijverig deel te nemen aan de oecumenische beweging".7 Wanneer het de katholieke oecumenische beginselen aangeeft, herinnert het Decreet Unitatis Redintegratio bovenal aan de leer van de Kerk zoals die uiteengezet wordt in de dogmatische Constitutie Lumen Gentium, in het hoofdstuk over het volk van God8. Tegelijkertijd houdt het alles in dat wordt bevestigd in de verklaring van het Concilie over godsdienstvrijheid Dignitatis Humanae9.

De katholieke Kerk neemt hoopvol de oecumenische verplichting op zich als een gebod van het door het geloof verlichte en door de liefde geleide christelijke geweten. Ook hier kan men het woord van de heilige Paulus aan de eerste christenen van Rome toepassen: "De liefde van God is uitgegoten in onze harten door de heilige Geest" (5,5); onze "hoop stelt ons" dus "niet teleur" (Rom 5,5). Dit is de hoop op de eenheid der christenen die in de trinitaire eenheid van de Vader en de Zoon en de heilige Geest haar goddelijke bron heeft.

 

9. Jezus zelf heeft in het uur van zijn lijden gebeden, dat "allen één mogen zijn" (Joh 17,21). Deze eenheid die de Heer aan zijn Kerk heeft gegeven en waarin Hij allen wilde omvatten, is geen bijzaak maar staat in het centrum van zijn werken. En ze is ook niet een onbelangrijk attribuut van de gemeenschap van zijn leerlingen. Ze hoort veel meer tot het wezen van deze gemeenschap zelf. God wil de Kerk, omdat Hij de eenheid wil en in de eenheid de hele diepte van zijn agapè.

Want deze door de heilige Geest geschonken eenheid bestaat niet louter in een verzameling mensen die tot een optelsom van personen wordt. Het is een eenheid die door de banden van de geloofsbelijdenis, de sacramenten en de hiërarchische leiding en gemeenschap gevormd wordt. 10 De gelovigen zijn één, omdat zij in de Geest in gemeenschap zijn met de Zoon en, in Hem, delen in zijn gemeenschap met de Vader: "Wij hebben gemeenschap met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus" (1Joh 1,3). Voor de katholieke Kerk is dus de gemeenschap van de christenen geen andere dan de manifestatie van de genade aan hen, waardoor God hen tot deelnemers aan zijn eigen gemeenschap maakt, die zijn eeuwige leven is. De woorden van Christus "dat zij één mogen zijn" zijn zo zijn gebed aan de Vader, dat het plan van de Vader volledig vervuld mag worden, op zo’n wijze, dat iedereen duidelijk moge zien "wat het plan is van het geheim dat eeuwenlang verborgen was in God die alle dingen heeft geschapen" (Ef 3,9). In God geloven betekent eenheid verlangen; eenheid verlangen betekent de Kerk verlangen; de Kerk verlangen betekent de gemeenschap van genade te verlangen, die overeenkomt met het plan van de Vader van alle eeuwigheid af. Dat is de betekenis van Christus’ gebed: "Ut unum sint".

 

10. In de huidige situatie van gebrek aan eenheid onder de christenen en van een trouwe zoektocht naar volledige gemeenschap zijn de katholieke gelovigen zich ervan bewust zeer ernstig te worden uitgedaagd door de Heer van de Kerk. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft hun engagement versterkt met een heldere visie op het wezen van de Kerk, open voor alle kerkelijke waarden die aanwezig zijn onder andere christenen. De katholieke gelovigen staan tegenover de oecumenische kwestie in een geest van geloof.

Het Concilie verklaart dat de Kerk van Christus "zich bevindt in de katholieke Kerk, die door de opvolger van Petrus en de met hem verenigde bisschoppen wordt bestuurd", en tegelijkertijd erkent het dat "ook buiten haar schoot meerdere bestanddelen van heiliging en waarheid te vinden zijn die, als de eigen gaven van de Kerk van Christus, naar de katholieke eenheid heenstuwen".11

"De afgescheiden Kerken en gemeenschappen zijn dus, ook al hebben zij vanuit onze geloofsovertuiging tekorten, in het heilsmysterie allerminst zonder betekenis en zonder waarde. De Geest van Christus weigert immers niet ze te gebruiken als heilsmiddelen, die hun kracht juist ontlenen aan de volheid van genade en waarheid, die aan de katholieke Kerk is toevertrouwd".12

 

11. Zo bevestigt de katholieke Kerk dat zij in haar tweeduizendjarige geschiedenis in eenheid bewaard is gebleven met alle middelen waarvan God zijn Kerk wenste te voorzien, en dit ondanks de vaak zware crises die haar geteisterd hebben, ondanks tekortschietende trouw van sommige van haar ambtsdragers en ondanks de fouten waartoe haar leden dagelijks vervallen. De katholieke Kerk weet dat dankzij de hulp die zij van de heilige Geest ontvangt, de zwakheden, de middelmatigheden, de zonden en soms het verraad van sommige van haar kinderen niet kunnen vernietigen wat God krachtenws zijn plan in haar heeft uitgegoten aan genaden. Ook "de poorten van de onderwereld zullen haar niet overweldigen" (Mt 16,18). De katholieke Kerk vergeet echter niet dat velen in haar rijen het plan van God vertroebelen. Als het Decreet over de oecumene de scheiding van de christenen in herinnering roept, ontkent het niet het feit dat "mensen van beide zijden schuldig waren",13 en erkent het, dat de verantwoordelijkheid niet alleen kan worden toegeschoven aan de "andere kant". Door Gods genade is echter noch dat wat tot de structuur van de Kerk van Christus behoort, noch die gemeenschap die nog steeds bestaat met de andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen, vernietigd. De elementen van heiliging en waarheid die in de andere christelijke Gemeenschappen in telkens onderscheiden graad aanwezig zijn, vormen inderdaad de objectieve basis van de, hoewel onvolmaakte, gemeenschap die tussen hen en de katholieke Kerk bestaat.

Naar de mate waarin deze elementen in de andere christelijke Gemeenschappen aanwezig zijn, is de ene Kerk van Christus in hen werkzaam tegenwoordig. Daarom spreekt het Tweede Vaticaans Concilie van een zekere, zij het ook onvolkomen gemeenschap. De dogmatische Constitutie Lumen Gentium benadrukt dat de katholieke Kerk "erkent dat zij op verschillende wijzen verbonden is"14 met deze gemeenschappen door een ware verbintenis in de heilige Geest.

 

12. Dezelfde dogmatische Constitutie heeft uitvoerig "de elementen van heiliging en waarheid" behandeld die op verschillende wijzen aanwezig en werkzaam zijn buiten de zichtbare grenzen van de katholieke Kerk: "Velen zijn er immers, die de heilige Schrift als geloofs- en levensregel in ere houden, een oprechte godsdienstijver vertonen, met liefde in God de almachtige Vader en in Christus, Gods Zoon en Verlosser geloven, door het doopsel dat hen met Christus verbindt getekend zijn, ja zelfs ook nog andere sacramenten in hun eigen Kerken of kerkelijke Gemeenschappen erkennen en ontvangen. Meerderen onder hen bezitten zelfs het Episcopaat, vieren de heilige Eucharistie en beoefenen de godsvrucht tot de maagdelijke Moeder van God. Daarbij komt de gemeenschap van gebeden en andere geestelijke gunsten, ja zelfs een zekere waarachtige verbondenheid in de heilige Geest, die ook in hen door zijn gaven en genaden zijn heiligingswerk voltrekt, en sommigen onder hen tot het vergieten van hun bloed toe heeft gesterkt. Aldus wekt de Geest bij alle leerlingen van Christus het verlangen en de inspanning, om allen, naar de wijze die Christus bepaald heeft, in één kudde onder één Herder vreedzaam te verenigen".15

Het Conciliedecreet over de oecumene ging met betrekking tot de orthodoxe Kerken zover, dat het verklaarde dat "door de viering van de eucharistie des Heren in deze afzonderlijke Kerken de Kerk van God opgebouwd en uitgebreid wordt".16 De waarheid eist dat dit alles erkend wordt.

 

13. Hetzelfde document geeft een zorgvuldige schets van de effecten van deze situatie op de leer. Waar het spreekt over de leden van deze gemeenschappen, verklaart het: "Toch worden zij die uit het geloof in het doopsel zijn gerechtvaardigd in Christus ingelijfd. Zij voeren daarom met recht de naam christenen en door de zonen van de katholieke Kerk worden zij terecht als broeders in de Heer erkend".17

Met betrekking tot de vele positieve elementen die in andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen aanwezig zijn, voegt het Decreet toe: "Dit alles komt voort uit Christus, voert tot Hem en behoort rechtens tot de enige Kerk van Christus. Ook worden talrijke liturgische handelingen van de christelijke godsdienst bij onze gescheiden broeders voltrokken. Ongetwijfeld kunnen die op verschillende wijzen, naargelang de structuur van een Kerk of een Gemeenschap, werkelijk het leven van de genade voortbrengen en moeten zij geschikt geacht worden om de toegang tot de heilsgemeenschap te ontsluiten".18

Dit zijn uitzonderlijk belangrijke teksten voor de oecumene. Het is niet zo dat er buiten de grenzen van de katholieke gemeenschap een kerkelijk vacuüm bestaat. Vele elementen van grote waarde (eximia) die in de katholieke Kerk deel zijn van de volheid van de heilsmiddelen en van de genadegaven die de Kerk uitmaken, vindt men ook in de andere christelijke Gemeenschappen.

 

14. Al deze elementen dragen een tendens naar eenheid in zich, daar zij hun volheid in die eenheid hebben. Het is niet een kwestie van het bijeenvoegen van alle rijkdom die verstrooid ligt in de verschillende christelijke Gemeenschappen om te komen tot een Kerk die God in gedachten heeft voor de toekomst. In overeenstemming met de grote Traditie, waarvan de Vaders van het Oosten en van het Westen getuigen, gelooft de katholieke Kerk dat in het Pinkstergebeuren God de Kerk reeds heeft geopenbaard in haar eschatologische werkelijkheid, die Hij had voorbereid "vanaf de tijd van Abel de rechtvaardige".19 Deze werkelijkheid is iets dat reeds gegeven is. Aldus zijn we nu al in de laatste tijden. De elementen van deze reeds gegeven Kerk bestaan in hun hele volheid in de katholieke Kerk en, zonder deze volheid, in de andere gemeenschappen20, waar bepaalde aspecten van het christelijk geheim soms zelfs effectiever aan de dag treden. Het is juist het streven van de oecumene om de gedeeltelijke gemeenschap die tussen de christenen bestaat tot volle gemeenschap te laten groeien in de waarheid en in de liefde.

 

Vernieuwing en bekering

15. Vanaf de beginselen, vanaf de verplichtingen van het christelijk geweten tot aan de verwerkelijking van de oecumenische weg naar eenheid, benadrukt het Tweede Vaticaans Concilie vooral de noodzakelijkheid van de innerlijke bekering. De messiaanse aankondiging dat "de tijd vervuld is en het Koninkrijk van God nabij" en de daaropvolgende oproep om "boete te doen en te geloven in het Evangelie" (Mk 1,15) waarmee Jezus zijn zending begint, geven het wezenlijke element van ieder nieuw begin aan: de fundamentele noodzaak van evangelisatie op iedere etappe van de heilsweg van de Kerk. Dit betreft bijzonder het proces dat begonnen is met het Tweede Vaticaans Concilie, toen het de oecumenische taak van het verenigen van gescheiden christenen aangaf als een dimensie van vernieuwing. "Een ware oecumenische beweging zonder innerlijke omkeer is niet mogelijk".21

Het Concilie roept op tot persoonlijke bekering alsook tot gemeenschappelijke bekering. Het verlangen van iedere christelijke gemeenschap naar eenheid gaat hand in hand met haar trouw aan het Evangelie. In het geval van afzonderlijke personen die hun christelijke roeping beleven, spreekt het Concilie van innerlijke bekering, van een bekering van de geest. 22

Daarom zou iedereen zich radicaler moeten bekeren tot het Evangelie en, zonder ooit het zicht te verliezen op Gods plan, zijn of haar manier van het kijken naar de dingen moeten veranderen. Dankzij de oecumene is onze beschouwing van "de machtige werken van God" (Mirabilia Dei) verrijkt door nieuwe horizonten. De drieëne God roept ons op daarvoor dank te brengen: de wetenschap dat de Geest werkt in andere christelijke Gemeenschappen, de ontdekking van voorbeelden van heiligheid, de ervaring van de onmetelijke rijkdom die in de gemeenschap van de heiligen aanwezig is en het contact met onverwachte dimensies van christelijke betrokkenheid. Op overeenkomstige wijze is er een toenemend besef van de noodzaak van boetedoening, een zich bewust zijn van bepaalde uitsluitingen die de broederlijke liefde ernstig schaden, van bepaalde weigeringen om te vergeven, van een bepaalde trots, van een onevangelisch blijven aandringen op een veroordeling van de "andere kant", van een arrogantie die voortkomt uit een ongezonde verwaandheid. Zo wordt het hele leven van de christenen gekenmerkt door zorg voor de oecumene; en zij worden ertoe opgeroepen om zichzelf als het ware te laten vormen door die zorg.

 

16. In de leer van het Tweede Vaticaans Concilie bestaat een duidelijke samenhang tussen vernieuwing, bekering en hervorming. Het Concilie verklaart dat "de Kerk (...) op haar pelgrimstocht door Christus opgeroepen (wordt) tot deze onafgebroken hervorming, die zij als menselijke en aardse instelling voortdurend nodig heeft. Als er door de tijdsomstandigheden (...) iets minder nauwkeurig bewaard is, dient dit dus te rechter tijd op de juiste wijze en behoorlijk te worden hersteld".23 Geen enkele christelijke gemeenschap kan zichzelf afsluiten voor deze oproep. Door de open dialoog helpen de gemeenschappen elkaar om zichzelf gemeenschappelijk in het licht van de apostolische overlevering te bekijken. Dat brengt hen ertoe zich af te vragen of zij werkelijk op geschikte wijze alles tot uitdrukking brengen wat de heilige Geest door de apostelen doorgegeven heeft. 24 Wat de katholieke Kerk betreft, heb ik op deze eisen en perspectieven herhaalde malen gewezen, zoals bijvoorbeeld naar aanleiding van de duizendste verjaardag van de doop van de Rus25 of ter herinnering aan het evangeliseringswerk van de HH. Cyrillus en Methodius, elfhonderd jaar geleden. 26 Pas kort geleden is het door de Pauselijke Raad voor de bevordering van de eenheid der christenen met mijn goedkeuring uitgegeven directorium verschenen. In dit Directorium ter toepassing van de beginselen en normen voor de oecumene worden deze eisen toegepast op het gebied van de pastoraal. 27

 

17. Wat de andere christenen betreft, hebben de voornaamste documenten van de Commissie Geloof en Kerkorde28 en de verklaringen n.a.v. talrijke tweezijdige gesprekken de christelijke Gemeenschappen reeds nuttige werktuigen geleverd om te onderscheiden wat voor de oecumenische beweging en voor de bekering die zij moet opwekken, noodzakelijk is. Deze studies zijn onder een dubbele invalshoek belangrijk: zij tonen de reeds bereikte stappen voorwaarts, die aanzienlijk zijn en vervullen met hoop omdat zij een zekere basis vormen voor het onderzoek dat moet worden voortgezet en verdiept.

De gemeenschap die groeit in een voortdurende hervorming, doorgevoerd in het licht van de apostolische Overlevering, is in de huidige situatie van het christelijke volk zonder twijfel een van de karakteristieke en belangrijkste kenmerken van de oecumene. Anderzijds is zij ook een fundamentele garantie voor haar toekomst. De gelovigen van de katholieke Kerk kunnen niet over het hoofd zien dat de oecumenische opbloei van het Tweede Vaticaans Concilie een van de resultaten is van het toenmalige streven van de Kerk om zich in het licht van het Evangelie en van de grote traditie zelf te onderzoeken. Mijn voorganger, paus Johannes XXIII, had dat goed begrepen toen hij bij het bijeenroepen van het Concilie weigerde aggiornamento te scheiden van oecumenische openheid. 29 Bij de sluiting van het Concilie bezegelde paus Paulus VI plechtig de inzet van het Concilie voor de oecumene door de vernieuwing van de dialoog van liefde met de Kerken die in gemeenschap zijn met de patriarch van Constantinopel en door zich te verenigen met de patriarch in het concrete en zeer betekenisvolle gebaar dat de excommunicaties van het verleden "veroordeelde tot vergetelheid" en wiste uit de herinnering en uit het midden van de Kerk. Er moet aan herinnerd worden dat de vestiging van een speciaal lichaam voor oecumenische zaken samenviel met het begin van de voorbereidingen voor het Tweede Vaticaans Concilie en dat door dit lichaam de meningen en oordelen van de andere christelijke Gemeenschappen een rol speelden in de grote debatten over de Openbaring, de Kerk, de natuur van de oecumene en de godsdienstvrijheid. 30

 

Het fundamentele belang van de leer

18. Het Decreet over de oecumene nam een gedachte op die paus Johannes XXIII had geuit bij de opening van het Concilie31: het Decreet vermeldt de wijze van het verkondigen van de leer als een van de elementen van een voortdurende hervorming. 32 Hier gaat het niet om het veranderen van het geloofsgoed of het wijzigen van de betekenis van dogma’s of het wegstrepen van wezenlijke woorden daaruit of het aanpassen van de waarheid aan de voorkeuren van een bepaalde tijd, of om het schrappen van bepaalde artikelen van het Credo onder het valse voorwendsel dat zij vandaag niet langer zouden worden begrepen. De eenheid die God heeft gewild, kan alleen bereikt worden doordat allen instemmen met de inhoud van het geopenbaarde geloof in zijn volledigheid. In zaken van geloof is het compromis in tegenspraak met God die de Waarheid is. In het Lichaam van Christus, "de Weg en de Waarheid en het Leven" (Joh 14,6), kan toch niemand een verzoening voor legitiem houden die tot stand komt ten koste van de waarheid? De Concilieverklaring over godsdienstvrijheid Dignitatis Humanae schrijft aan menselijke waardigheid het zoeken naar de waarheid toe, "vooral in wat God en zijn Kerk betreft"33, en instemming met de eisen van de waarheid. Een "samen zijn" dat de waarheid zou verraden, zou in tegenstelling zijn zowel met de natuur van God die zijn gemeenschap aanbiedt, als met behoefte aan waarheid die men in de diepte van ieder mensenhart vindt.

 

19. Maar de leer moet op een manier gepresenteerd worden die haar voor hen voor wie God haar bestemt, begrijpelijk maakt. In de encycliek Slavorum Apostoli herinnerde ik eraan dat Cyrillus en Methodius er juist daarom naar streefden de uitdrukkingen van de Bijbel en de begrippen van de Griekse theologie te verwoorden in een samenhang van zeer verschillende historische ervaringen en ideeën. Zij wilden het ene Woord van God "toegankelijk maken in de uitdrukkingsvormen van iedere beschaving".34 Zij erkenden dat zij daarom niet "ook de ontegenzeglijk hogere kwaliteit van de Griekse taal en de Byzantijnse cultuur of gewoonten en zeden van de meer ontwikkelde samenleving (konden) opleggen, waarin zij waren opgegroeid"35 Zo brachten zij die "volmaakte gemeenschap in de liefde die de Kerk bewaart voor elke vorm van etnisch particularisme of exclusivisme of van rassenvooroordeel evenals voor alle nationalistische aanmatiging"36 in praktijk. In dezelfde geest aarzelde ik niet om tot de oorspronkelijke inwoners van Australië te zeggen: "U hoeft niet in twee delen te worden verdeeld (...). Jezus roept u op om zijn woorden en zijn waarden in uw eigen cultuur op te nemen".37 Omdat de inhoud van het geloof door zijn natuur bestemd is voor de hele mensheid moet die worden vertaald in alle culturen. Want het element dat over de gemeenschap in de waarheid beslist, is de betekenis van de waarheid. De uitdrukkingsvorm van de waarheid kan vele gestalten hebben. En de vernieuwing van de uitdrukkingsvormen blijkt noodzakelijk om de boodschap van het Evangelie in zijn onveranderlijke betekenis door te geven aan de mensen van vandaag. 38

"Deze vernieuwing krijgt dus een bijzondere oecumenische betekenis"39 en daarbij gaat het niet alleen om vernieuwing in de wijze waarop het geloof wordt verwoord, maar om de vernieuwing van het geloofsleven zelf. Nu zou men kunnen vragen, wie is hiervoor verantwoordelijk? Op deze vraag antwoordt het Concilie duidelijk: "De zorg voor het herstel van de eenheid gaat de gehele Kerk aan, gelovigen zowel als herders. Iedereen is daarbij naar eigen vermogen betrokken, zowel in het christelijk leven van iedere dag als bij onderzoekingen op theologisch en historisch gebied".40

 

20. Dit alles is zeer belangrijk en van fundamentele betekenis voor de oecumenische activiteit. Daaruit blijkt onweerlegbaar dat de oecumene, de beweging voor de eenheid van de christenen, niet zomaar een of ander "aanhangsel" is dat wordt toegevoegd aan de traditionele activiteit van de Kerk. Integendeel, zij hoort organisch tot het leven en werken van de Kerk en moet als gevolg daarvan beide geheel doordringen en zoiets als de vrucht van een boom zijn, die gezond en bloeiend oprijst tot hij zijn volle ontwikkeling bereikt. Zo geloofde paus Johannes XXIII in de eenheid van de Kerk en zo zag hij de eenheid van alle christenen tegemoet. Met betrekking tot de andere christenen, de grote christelijke familie, stelde hij vast: dat wat ons verbindt is veel sterker dan dat wat ons scheidt. En het Tweede Vaticaans Concilie vermaant van zijn kant: "Laten alle christengelovigen eraan denken dat zij de eenheid onder de christenen des te meer bevorderen en zelfs beoefenen, naarmate zij zuiverder volgens het Evangelie trachten te leven. Immers, hoe hechter de gemeenschap is die hen met de Vader, het Woord en de Geest verenigt, des te inniger en gemakkelijker zullen zij de onderlinge broederliefde kunnen versterken".41

 

De voorrang van het gebed

21. "Deze innerlijke omkeer en heiligheid van leven, mits gepaard met persoonlijke en openbare smeekbeden voor de eenheid van de christenen, moet men beschouwen als de ziel van de gehele oecumenische beweging. Men kan dit terecht een geestelijke oecumene noemen".42 Men gaat voort op de weg die tot de bekering van de harten voert, geleid door de liefde die gericht is op God en tegelijkertijd op alle broeders met inbegrip van hen, die niet in volle gemeenschap met ons zijn. Uit de liefde ontstaat het verlangen naar de eenheid, ook bij hen die de eis van de eenheid steeds hebben veronachtzaamd. De liefde is de bouwmeesteres van de gemeenschap onder de mensen en onder de gemeenschappen. Als wij van elkaar houden, streven wij ernaar onze gemeenschap te versterken en haar volmaakt te maken. De liefde richt zich tot God als de volmaakte bron van gemeenschap - de eenheid van Vader, Zoon en heilige Geest - opdat we uit die bron de kracht mogen putten om gemeenschap op te bouwen tussen enkelingen en gemeenschappen of om haar te herstellen tussen christenen die nog verdeeld zijn. Liefde is de grote onderstroom die leven geeft en kracht verleent aan de beweging naar de eenheid.

Deze liefde vindt haar meest volkomen uitdrukking in het gezamenlijk gebed. Als broeders die niet in volledige gemeenschap met elkaar zijn, samenkomen om te bidden, omschrijft het Tweede Vaticaans Concilie hun gebed als de ziel van de hele oecumenische beweging. Dit gebed is "een zeer effectief middel om de genade van de eenheid te vragen", "een echte uitdrukking van de banden waardoor zelfs nu nog de katholieken gebonden zijn aan hun gescheiden broeders".43 Zelfs wanneer het gebed niet speciaal wordt opgedragen voor de christelijke eenheid, maar voor andere intenties, zoals de vrede, wordt het gebed op zich een uitdrukking en bevestiging van de eenheid. Het gemeenschappelijk gebed van de christenen is een uitnodiging aan Christus zelf om de gemeenschap te bezoeken van hen, die Hem aanroepen: "Waar twee of drie verzameld zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden" (Mt 18,20).

 

22. Wanneer de christenen samen bidden, lijkt het doel van de eenheid dichterbij. De lange geschiedenis van de christenen, die gekenmerkt wordt door veel verdelingen, schijnt eens te meer op één punt uit te komen, omdat ze neigt naar die bron van haar eenheid, die Jezus Christus is. Hij "is dezelfde, gisteren, vandaag en voor altijd!" (Heb 13,8). In de gemeenschap van het gebed is Christus waarlijk aanwezig; hij bidt "in ons", "met ons" en "voor ons". Hij is het die ons gebed leidt in de Paracleet die Hij heeft beloofd en dan aan zijn Kerk heeft gegeven in de Bovenzaal in Jeruzalem, toen hij haar vestigde in haar oorspronkelijke eenheid.

Voorrang op de oecumenische weg naar eenheid verdient zeker het gemeenschappelijk gebed, de verbondenheid van al diegenen die zich rondom Christus zelf aaneensluiten in gebed. Wanneer het de christenen lukt om, ongeacht hun scheidingen, zich steeds meer in het gemeenschappelijke gebed rondom Christus te verenigen, dan zal bij hen het besef groeien dat wat hen scheidt, in vergelijking tot wat hen verbindt, gering is. Wanneer zij elkaar steeds vaker en ijveriger ten overstaan van Christus ontmoeten in het gebed, zullen zij moed kunnen scheppen om de hele pijnlijke menselijke werkelijkheid van de scheidingen tegemoet te kunnen treden. Ze zullen elkaar gezamenlijk terugvinden in die gemeenschap van de Kerk, die Christus ondanks alle menselijke zwakheden en beperktheden onophoudelijk opbouwt in de heilige Geest.

 

23. Tenslotte leidt de gebedsgemeenschap ertoe dat men naar de Kerk en het christendom met nieuwe ogen kijkt. Men mag namelijk niet vergeten dat de Heer bij de Vader gesmeekt heeft om de eenheid van zijn leerlingen, opdat die getuigenis zou afleggen van zijn zending en de wereld zou kunnen geloven, dat de Vader Hem gezonden had (vgl. Joh 17,21). Men kan zeggen dat de oecumenische beweging in zekere zin ontstaan is uit de negatieve ervaring van hen die bij het verkondigen van het ene Evangelie zich telkens op hun Kerk of kerkelijke Gemeenschap beriepen. Dit was een tegenspraak die niemand kon ontgaan die de heilsboodschap hoorde en die in dit feit een hinderpaal vond om het Evangelie te aanvaarden. Helaas is deze zware hindernis nog niet overwonnen. Het is waar, wij bevinden ons nog niet in volle gemeenschap. Maar ondanks onze scheidingen zijn wij op de weg naar volle eenheid, die eenheid die de apostolische Kerk in haar begin kenmerkte en waarnaar wij oprecht zoeken: ons door het geloof geleide gemeenschappelijke gebed is daarvoor een bewijs. Daarvoor verzamelen wij ons in de Naam van Christus, die Een is. Hij is onze eenheid.

Het "oecumenische" gebed staat ten dienste van de christelijke zending en haar geloofwaardigheid. Daarom moet het vooral in het leven van de Kerk en bij iedere activiteit aanwezig zijn, die de bevordering van de eenheid van de christenen ten doel heeft. Het is zo, alsof wij ons telkens weer verzamelden in de avondmaalszaal van Witte Donderdag, ofschoon onze gemeenschappelijke aanwezigheid op die plaats nog op haar volledige vervulling wacht, totdat alle christenen zich zullen verzamelen voor de ene eucharistieviering, na het overwinnen van de hindernissen die de volle kerkelijke gemeenschap in de weg staan. 44

 

24. Het is een bron van vreugde om te zien dat de vele oecumenische bijeenkomsten bijna altijd ook gebed kennen en daarin zelfs hun hoogtepunt bereiken. De Bidweek voor de eenheid van de christenen die in januari wordt gevierd, of, in sommige landen, rond Pinksteren, is een wijdverbreide en gevestigde traditie geworden. Maar er zijn ook veel andere gelegenheden gedurende het jaar waarin christenen tot gezamenlijk gebed gebracht worden. In deze context wil ik de speciale ervaring vermelden van de pelgrimstochten van de paus naar de verschillende Kerken in de verschillende werelddelen en landen van de tegenwoordige oikoumene. Ik ben mij er wel van bewust dat het het Tweede Vaticaans Concilie was, dat de paus ertoe bracht zijn apostolisch dienstwerk op deze bijzondere wijze uit te voeren. Zelfs meer nog: het Concilie maakte deze bezoeken van de paus tot een specifieke verantwoordelijkheid bij het uitvoeren van zijn rol van bisschop van Rome ten dienste van de gemeenschap. 45 Mijn bezoeken bevatten bijna altijd ook een oecumenische ontmoeting en een gemeenschappelijk gebed met onze broeders die de eenheid zoeken in Christus en in zijn Kerk. Met diepe ontroering herinner ik mij het gezamenlijk gebed met de Primaat van de anglicaanse gemeenschap in de kathedraal van Canterbury (29 mei 1982); in dat schitterende gebouw zag ik "een welsprekend getuigenis zowel van onze lange jaren van gemeenschappelijke erfenis als van de trieste jaren van verdeeldheid die daarop volgden".46 Evenmin kan ik de ontmoetingen vergeten die werden gehouden in de Scandinavische en Noordse landen (1 tot 10 juni 1989), in Noord- en Zuid-Amerika en in Afrika en in het hoofdkwartier van de Wereldraad van Kerken (12 juni 1984), de organisatie die zichzelf ertoe verplicht haar lidkerken en kerkelijke Gemeenschappen op te roepen "met het doel van zichtbare eenheid in één geloof en in één eucharistische gemeenschap die zich uitdrukt in de eredienst en in een gemeenschappelijk leven in Christus".47 En hoe zou ik ooit kunnen vergeten dat ik deelnam aan de eucharistische liturgie in de kerk van Sint Joris in het Oecumenisch Patriarchaat (30 november 1979) en de dienst die in de basiliek van Sint Pieter werd gehouden tijdens het bezoek aan Rome van mijn eerbiedwaardige broeder, patriarch Dimitrios I (6 december 1987)? Bij die gelegenheid reciteerden wij aan het Confessio-altaar gezamenlijk het Credo van Nicea-Constantinopel in de oorspronkelijke Griekse tekst. Het is moeilijk om in een paar woorden de unieke aard van elk van deze gebedsontmoetingen te beschrijven. Gegeven de verschillende wijzen waarop elk van deze ontmoetingen bepaald was door gebeurtenissen uit het verleden, had iedere ontmoeting haar eigen speciale welsprekendheid. Ze zijn allemaal gebeiteld in de gedachtenis van de Kerk die geleid wordt door de Paracleet om de volledige eenheid van allen die in Christus geloven te zoeken.

 

25. Het is niet alleen de paus, die pelgrim is geworden. In de laatste jaren hebben vele hoogwaardigheidsbekleders van andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen mij in Rome bezocht, en was ik in de gelegenheid om samen met hen te bidden, zowel in het openbaar als privé. Ik heb reeds het bezoek van de oecumenische patriarch Dimitrios I genoemd. Ik zou nu graag herinneren aan de gebedsontmoeting die ook werd gehouden in de basiliek van Sint Pieter, waarbij ik samen met de lutherse aartsbisschoppen, de Primaten van Zweden en Finland de vespers vierde bij gelegenheid van het zesde eeuwfeest van de heiligverklaring van Sint Birgitta (5 oktober 1991). Dit is slechts een voorbeeld, want het besef van de plicht om te bidden voor de eenheid is een integraal deel geworden van het leven van de Kerk. Er is geen belangrijke of in het oog vallende gebeurtenis die niet door de aanwezigheid van beide zijden en door het gebed van de christenen begeleid werd. Het is voor mij onmogelijk om een complete lijst te geven van zulke ontmoetingen, ook al verdient iedere het, vermeld te worden. De Heer heeft ons werkelijk bij de hand genomen en leidt ons. Deze uitwisselingen en deze gebeden hebben reeds bladzijden vol geschreven van ons "Boek van eenheid", een "Boek" dat wij telkens moeten openslaan en herlezen om daaruit nieuwe inspiratie en hoop te putten.

 

26. Het gebed, de gemeenschap in gebed, maakt het ons altijd mogelijk om opnieuw de evangelische waarheid van de woorden: "U hebt slechts één Vader" (Mt 23,9) te ontdekken: de Vader - Abba - door Christus zelf aangeroepen, de Eniggeboren Zoon, Één in wezen met Hem. En dan: "U hebt slechts één Meester, en u bent allen broeders" (Mt 23,8). "Oecumenisch" gebed ontsluit deze fundamentele dimensie van broederschap in Christus, die stierf om de kinderen van God bijeen te brengen die verstrooid waren, opdat wij door "zonen in de Zoon" (vgl. Ef 1,5) te worden vollediger zowel de geheimnisvolle werkelijkheid van Gods vaderschap zouden weerspiegelen alsook de waarheid over de menselijke natuur die ieder afzonderlijk en allen delen.

Het "oecumenisch" gebed, het gebed van de broeders en zusters, brengt dat alles tot uitdrukking. Juist omdat zij van elkaar gescheiden zijn verenigen zij zich met des te grotere hoop in Christus en vertrouwen zij aan Hem de toekomst van hun eenheid en hun gemeenschap toe. Hierop kunnen wij ook treffend de leer van het Concilie toepassen: "Wanneer de Heer Jezus zijn Vader bidt, dat ‘allen één mogen zijn (...) zoals Wij één zijn(Joh 17,21-22), opent Hij perspectieven die voor de menselijke geest ontoegankelijk zijn, en zinspeelt Hij op een zekere gelijkheid tussen de eenheid van de goddelijke personen en de eenheid van de kinderen Gods in waarheid en liefde".48

De verandering van het hart die de wezenlijke voorwaarde is voor iedere echte zoektocht naar de eenheid vloeit voort uit het gebed en haar verwerkelijking wordt geleid door het gebed: "Want een nieuwe geest, zelfverloochening en onbelemmerde schenking van liefde vormen de bodem waarop het verlangen naar eenheid groeit en rijpt. Daarom moeten wij van Gods Geest de genade afsmeken van waarachtige onthechting, van dienende nederigheid en zachtmoedigheid en van broederlijke ruimhartigheid tegenover anderen".49

 

27. Bidden om eenheid is niet een zaak die voorbehouden is aan hen die metterdaad het gebrek aan eenheid onder de christenen ervaren. In de innerlijke persoonlijke dialoog die ieder van ons moet voeren in gebed met de Heer, kan de zorg voor de eenheid niet ontbreken. Feitelijk zal die zorg alleen zo volledig deel worden van de werkelijkheid van ons leven en van de taken die we op ons genomen hebben in de Kerk. Het was om deze plicht te benadrukken dat ik de gelovigen van de katholieke Kerk een model heb voorgehouden dat ik als voorbeeldig beschouw, dat van een zuster trappistin, de Zalige Maria Gabriella van de Eenheid, die ik op 25 januari 1983 heb zaligverklaard. 50 Zuster Maria Gabriella, geroepen tot een leven in afzondering van de wereld, wijdde haar leven aan beschouwing en gebed die waren gericht op hoofdstuk 17 van het evangelie van Sint Jan, en zij offerde haar leven voor de christelijke eenheid. Dit is de hoeksteen van alle gebed: de totale en onvoorwaardelijke aanbieding van zijn leven aan de Vader, door de Zoon, in de heilige Geest. Het voorbeeld van zuster Maria Gabriella is leerzaam; het helpt ons om te begrijpen dat er geen bijzondere tijden, situaties of plaatsen zijn om te bidden voor de eenheid. Het gebed van Christus tot de Vader wordt aangeboden als een model voor iedereen, altijd en overal.

 

De oecumenische dialoog

28. Als het gebed de ‘ziel’ is van de oecumenische vernieuwing en van het verlangen naar eenheid, dan vormt het de basis en de steun voor alles wat het Concilie definieert als ‘dialoog‘. Deze definitie heeft zeker ook betrekking op de huidige personalistische manier van denken. De ‘dialoog’-houding stoelt op de natuur van de persoon en zijn waardigheid. Vanuit het standpunt van de filosofie wordt deze benadering verbonden met de christelijke waarheid over de mens die het Concilie verwoordde: de mens is in feite "het enige schepsel dat om zichzelf door God gewild is"; zo kan hij "zichzelf niet volledig vinden tenzij in de oprechte gave van zichzelf".51 De dialoog is een noodzakelijke stap op de weg naar menselijke zelfverwerkelijking, de zelfverwerkelijking zowel van ieder afzonderlijk als van elke menselijke gemeenschap. Ofschoon het begrip ‘dialoog’ prioriteit lijkt te geven aan het kennismoment (dia-logos), heeft iedere dialoog een alomvattende, existentiële dimensie in zich. Hij sluit het menselijke subject in zijn totaliteit in; dialoog tussen gemeenschappen sluit op bijzondere wijze de subjectiviteit van ieder in.

Deze waarheid over de dialoog die zo diepzinnig werd verwoord door paus Paulus VI in zijn encycliek Ecclesiam Suam, 52 werd ook door het Concilie opgenomen in zijn leer en zijn oecumenische activiteit. Dialoog is niet eenvoudigweg een uitwisseling van ideeën. In zekere zin is hij altijd een "uitwisseling van gaven".53

 

29. Daarom benadrukt het Conciliedecreet over de oecumene ook het belang van "elk streven om woorden, beoordelingen en daden, die niet naar billijkheid en waarheid stroken met de situatie van onze gescheiden broeders en daarom de onderlinge betrekkingen met hen bemoeilijken, uit te schakelen".54 Het Decreet benadert de kwestie vanuit het standpunt van de katholieke Kerk en verwijst naar de maatstaven die zij moet aanhouden in de relatie met andere christenen. In dit alles is echter wederkerigheid vereist. Deze maatstaven te volgen is een opdracht voor elk van de partijen die de dialoog wensen aan te gaan en een eerste voorwaarde om zulke dialoog te beginnen. Men moet, van een opstelling tegenover elkaar en van het conflict, overgaan naar een situatie waarin elke partij de ander erkent als partner. Wanneer de dialoog wordt aangegaan, moet elke kant in de ander een verlangen naar verzoening veronderstellen, naar eenheid in waarheid. Om dit alles te verwezenlijken moet ieder blijk van wederzijdse tegenstelling verdwijnen. Alleen zo zal de dialoog helpen de verdeeldheid te overwinnen en ons dichter bij de eenheid brengen.

 

30. Men mag met grote dankbaarheid jegens de Geest van de Waarheid zeggen dat het Tweede Vaticaans Concilie een gezegende tijd was, tijdens welke de grondslagen voor de deelneming van de katholieke Kerk aan de oecumenische dialoog werden gelegd. Tegelijkertijd hielpen ook de aanwezigheid van veel waarnemers van verschillende Kerken en kerkelijke Gemeenschappen, hun sterke betrokkenheid bij de gebeurtenissen van het Concilie, de vele ontmoetingen en het gemeenschappelijke gebed dat het Concilie mogelijk maakte bij het vervullen van de voorwaarden voor een dialoog met elkaar. Tijdens het Concilie ervoeren de vertegenwoordigers van andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen de bereidheid van het wereldwijde katholieke episcopaat, en in het bijzonder van de Apostolische Stoel, om in dialoog te treden.

 

Plaatselijke structuren van de dialoog

31. De verplichting tot een oecumenische dialoog, die sinds het Concilie duidelijk zichtbaar is geworden, is, verre van een exclusief voorrecht van de Apostolische Stoel te zijn, ook de opdracht van de afzonderlijke plaatselijke of particuliere kerken. Door de bisschoppenconferenties en door de synoden van de katholieke Kerken van het Oosten zijn er bijzondere commissies opgericht om de oecumenische geest en het oecumenische handelen te bevorderen. Op het vlak van de afzonderlijke bisdommen bestaan soortgelijke doelmatige structuren. Zulke initiatieven bewijzen het concrete en algemene engagement van de katholieke Kerk bij de toepassing van de richtlijnen die door het Concilie zijn uitgewerkt, over de oecumene. Dit is een wezenlijk aspect van de oecumenische beweging. 55 De ‘dialoog’ is niet alleen maar aangegaan: hij is een verklaarde noodzaak, een van de prioriteiten van de Kerk geworden. Aldus zijn de ‘methoden’ van de dialoog verbeterd, wat op zijn beurt de geest van dialoog heeft helpen groeien. In dit verband moet in de eerste plaats melding worden gemaakt van de "dialoog tussen goed gevormde deskundigen op bijeenkomsten van christenen uit verschillende Kerken en Gemeenschappen, die in een godsdienstige sfeer gehouden worden en waarbij ieder de leer van zijn Gemeenschap nader verklaart en het eigene ervan helder naar voren brengt".56 Bovendien is het nuttig voor alle gelovigen om bekend te zijn met de methode die dialoog mogelijk maakt.

 

32. Zoals de Concilieverklaring over de godsdienstvrijheid vaststelt: "De waarheid moet (...) worden gezocht op een manier die aangepast is aan de waardigheid van de menselijke persoon en aan zijn sociale natuur, namelijk in vrij onderzoek, met behulp van leergezag of onderricht, van gedachtenwisseling en dialoog waardoor de een aan de ander de waarheid uiteenzet die hij heeft gevonden of meent te hebben gevonden, om elkaar aldus wederzijds te helpen bij het zoeken naar de waarheid; heeft men haar gevonden, dan moet met haar met een persoonlijke instemming standvastig aanhangen".57

De oecumenische dialoog is van wezenlijk belang: "Door zo’n dialoog verwerven immers allen een betere kennis en een juistere beoordeling van de leer en het leven van elkaars Gemeenschap. Zo bereiken deze Gemeenschappen ook een ruimere samenwerking in alle taken die het algemeen welzijn aan het geweten van iedere christen oplegt en, waar dit mogelijk en geoorloofd is, komen zij in een gemeenschappelijk gebed bijeen. Tenslotte bezinnen zich allen hierbij op hun trouw aan de wil van Christus met betrekking tot zijn Kerk en maken zo een passend en krachtig begin met het werk van vernieuwing en hervorming".58

 

Dialoog als gewetensonderzoek

33. In het verstaan van het Concilie wordt de oecumenische dialoog gekenmerkt door een gemeenschappelijk zoeken naar de waarheid, vooral over de Kerk. De waarheid vormt namelijk het geweten en oriënteert zijn handelen in de richting van de eenheid. Tegelijkertijd verlangt zij dat het geweten van de christenen, onderling gescheiden broeders, en hun daden onderworpen worden aan het gebed van Christus voor de eenheid . Er is een nauwe betrekking tussen gebed en dialoog. Intenser en bewuster gebed maakt de dialoog vruchtbaarder. Als enerzijds de dialoog afhangt van het gebed dan wordt in een andere zin het gebed ook de steeds rijpere vrucht van de dialoog.

 

34. Dankzij de oecumenische dialoog kunnen we spreken van een grotere rijpheid in ons gemeenschappelijk gebed voor elkaar. Dit is mogelijk inzoverre de dialoog ook en tegelijkertijd dient als een gewetensonderzoek. In dit verband moeten we ons wel de woorden van de Eerste Brief van Johannes te binnen brengen: "Als we zeggen dat we geen zonde hebben, bedriegen we onszelf, en de waarheid is niet in ons. Als we onze zonden belijden is God trouw en rechtvaardig, en zal Hij onze zonden vergeven en ons reinigen van alle ongerechtigheid". (1,8-9). Johannes gaat zelfs zo ver dat hij stelt: "Als we zeggen dat we niet gezondigd hebben, maken we Hem tot leugenaar, en zijn woord is niet in ons" (1,10). Zo’n radicale aansporing om onze toestand als zondaars te erkennen zou ook de geest waarin wij de oecumenische dialoog aangaan, moeten kenmerken. Als zo’n dialoog geen gewetensonderzoek wordt, een soort van "dialoog van de gewetens", kunnen we dan rekenen op de verzekering die de Eerste Brief van Johannes ons geeft? "Mijn kinderen, ik schrijf u dit, opdat u niet zondigt; maar wanneer iemand zondigt hebben wij een voorspreker bij de Vader, Jezus Christus de Gerechte; en Hij is de uitboeting van onze zonden, en niet alleen voor die van ons maar ook voor de zonden van de hele wereld" (2,1-2). Alle zonden van de wereld zijn ingesloten in het reddende offer van Christus, ook de zonden tegen de eenheid van Kerk; de zonden van de christenen, die van de herders niet minder dan die van de lekengelovigen. Zelfs na de vele zonden die hebben bijgedragen tot onze historische verdeeldheden is de christelijke eenheid mogelijk, op voorwaarde dat we ons er nederig van bewust zijn dat we gezondigd hebben tegen de eenheid en dat we overtuigd zijn van de noodzaak van onze bekering. Niet alleen persoonlijke zonden moeten vergeven worden en overwonnen, maar ook sociale zonden, dat wil zeggen de zondige ‘structuren’ zelf die hebben bijgedragen en nog altijd kunnen bijdragen aan de verdeeldheid en aan de versterking ervan.

 

35. Hier komt opnieuw het Concilie ons te hulp. Men kan zeggen dat het hele Decreet over de Oecumene doordrongen is van de geest van bekering. 59 In het document krijgt de oecumenische dialoog een bijzonder kenmerk; hij wordt een ‘dialoog van bekering’ en zo, in de woorden van paus Paulus VI, een echte ‘dialoog van het heil’. 60 De dialoog kan niet louter op een horizontaal vlak gevoerd worden, beperkt tot bijeenkomsten, uitwisseling van standpunten of zelfs het delen van gaven die eigen zijn aan elke Gemeenschap. Hij heeft ook en vooral een verticale dimensie, die hem op de Verlosser van de wereld en de Heer van de geschiedenis richt, die onze Verzoening is. Dit verticale aspect van de dialoog ligt in onze erkenning dat wij mannen en vrouwen zijn die gezondigd hebben. Juist deze erkenning schept in de broeders die in een gemeenschap leven, niet in volle gemeenschap met elkaar, die innerlijke ruimte waar Christus, de bron van de eenheid van de Kerk, effectief kan werken, met alle macht van zijn Geest, de Paracleet.

 

De dialoog als middel om tegenstellingen op te lossen

36. De dialoog is ook een natuurlijk middel om verschillende standpunten met elkaar te vergelijken en, bovenal, om die meningsverschillen te onderzoeken die de volle gemeenschap tussen de christenen in de weg staan. Het Decreet over de oecumene is eerst gewijd aan een beschrijving van de morele gesteldheid waarin de gesprekken over leerstellige kwesties moeten plaatsvinden: "Katholieke theologen moeten, wanneer zij bij alle gehechtheid aan de leer der Kerk in de oecumenische dialoog samen met onze gescheiden broeders dieper trachten door te dringen in de goddelijke mysteriën, waarheidsgetrouw, in liefde en in nederigheid verder zoeken".61

Waarheidsliefde is de diepste dimensie van iedere echte zoektocht naar de volle gemeenschap tussen de christenen. Zonder deze liefde zou het onmogelijk zijn om de objectieve theologische, culturele, psychologische en sociale moeilijkheden aan te vatten die naar voren komen wanneer meningsverschillen worden onderzocht. Aan deze innerlijke en persoonlijke dimensie moet zich ten nauwste een geest van liefde en deemoed verbinden. Er moet liefde zijn jegens de dialoogspartner, en nederigheid ten aanzien van de waarheid die aan het licht treedt en die misschien om een herziening van uitspraken en houdingen vraagt.

Ten aanzien van de studie van terreinen waarop onenigheid bestaat vraagt het Concilie dat de hele leer helder wordt gepresenteerd. Tegelijkertijd eist het dat de wijze en de methode van uiteenzetting van het katholieke geloof geen obstakel mag vormen voor de dialoog met onze broeders. 62 Het is zeker mogelijk het eigen geloof te belijden en zijn leer uit te leggen op een wijze die correct, eerlijk en begrijpelijk is, en die tegelijkertijd rekening houdt met zowel de denkwijze als de concrete historische ervaringen van de ander.

Volle gemeenschap zal natuurlijk tot stand moeten komen door de aanvaarding van de hele waarheid waarin de heilige Geest de leerlingen van Christus leidt. Daarom moeten alle vormen van verkorting of lichtvaardige "overeenstemming" absoluut vermeden worden. Ernstige vragen moeten opgelost worden, want zo niet, dan zullen ze op een ander moment opduiken, ofwel in dezelfde gedaante of onder een andere naam.

 

37. Het Decreet Unitatis Redintegratio geeft ook een criterium dat gehanteerd moet worden wanneer katholieken leerstellingen presenteren of vergelijken: "Zij moeten bedenken dat er in de katholieke waarheden wegens het verschil in verhouding tot de grondslag van het christelijk geloof een rangorde of hirarchie bestaat. Zo kan men hier komen tot een broederlijke wedijver die allen aanzet om de ondoorgrondelijke rijkdom van Christus dieper te leren kennen en duidelijker in het licht te stellen".63

 

38. In de dialoog stoot men onvermijdelijk op het probleem van de verschillende formuleringen waarin de christelijke leer door de verschillende Kerken en kerkelijke Gemeenschappen wordt verwoord. Dit heeft meer dan één consequentie voor het werk van de oecumene.

In de eerste plaats is het zeker juist om, met betrekking tot de leerstellige formuleringen die verschillen van de normaal gebruikelijke in de eigen gemeenschap, te bepalen of de woorden in kwestie hetzelfde zeggen. Een concreet voorbeeld daarvan zijn de constateringen dienaangaande in gemeenschappelijke verklaringen van de laatste tijd, die door mijn voorgangers en mijzelf samen met patriarchen van Kerken ondertekend zijn, waarmee eeuwenlang een christologische strijd bestond. Voorzover het de formulering van geopenbaarde waarheden betreft stelt de Verklaring Mysterium Ecclesiae: "Ook al is er onderscheid tussen de waarheden die de Kerk door haar dogmatische formuleringen feitelijk wil leren en de veranderlijke ideeën van een bepaalde tijd, toch kan het gebeuren dat deze waarheden door het heilig leerambt worden uitgedrukt in bewoordingen die daar de kenmerken van dragen. Na deze uiteenzettingen moet gesteld worden dat de dogmatische formules van het kerkelijk leerambt de geopenbaarde waarheden van het begin af juist hebben weergegeven en, door onveranderd te blijven, dat ook altijd zullen doen voor degenen die ze juist interpreteren".64 Ten aanzien hiervan maakt de oecumenische dialoog, die de betrokken partijen aanspoort tot wederzijdse vragen en wederzijds begrip, verrassende ontdekkingen mogelijk. Intolerante polemieken en tegenstellingen hebben dat wat bij nader onderzoek een en dezelfde werkelijkheid bleek, maar vanuit twee gezichtshoeken het resultaat van twee visies, tot onverenigbare uitspraken gemaakt. Vandaag gaat het erom de formule te vinden die, door de werkelijkheid in haar geheel te vatten, ons in staat zal stellen om over gedeeltelijke lezingen heen te stappen en valse interpretaties uit te schakelen.

Een van de voordelen van de oecumene is dat zij de christelijke Gemeenschappen helpt om de onpeilbare rijkdom van de waarheid te ontdekken. Ook hier kan alles wat de Geest in "anderen" opwekt dienen voor de opbouw van alle Gemeenschappen65 en hen in zekere zin onderrichten in het mysterie van Christus. Echte oecumene is een genadegave van de waarheid.

 

39. Tenslotte stelt de dialoog de deelnemers voor werkelijke tegenstellingen in geloofszaken. Deze tegenstellingen moeten bovenal bezien worden in een oprechte geest van broederlijke liefde, van respect voor de eisen van zijn eigen geweten en van het geweten van de ander, met diepe nederigheid en liefde voor de waarheid. Het onderzoek van dergelijke tegenstellingen heeft twee wezenlijke referentiepunten: de Heilige Schrift en de grote Traditie van de Kerk. Katholieken hebben de hulp van het levende Leergezag van de Kerk.

 

Praktische samenwerking

40. De betrekkingen tussen de christenen zijn niet alleen maar op wederzijdse kennismaking gericht, op het gemeenschappelijke gebed en op de dialoog. Ze veronderstellen en vragen reeds nu iedere mogelijke vorm van praktische samenwerking op alle niveaus: pastoraal, cultureel en sociaal, alsook in het getuigen van de boodschap van het Evangelie. 66

"De samenwerking van alle christenen is een levendige uitdrukking van de band die hen reeds met elkaar verbindt, en stelt het gelaat van de dienende Christus meer in het licht".67 Deze samenwerking die stoelt op ons gemeenschappelijk geloof is niet alleen vervuld van broederlijke gemeenschap, maar is een manifestatie van Christus zelf.

Bovendien is oecumenische samenwerking een echte leerschool voor de oecumene, een dynamische weg naar de eenheid. Eenheid van handeling leidt naar een volledige eenheid in geloof: "Door deze samenwerking kunnen allen die in Christus geloven gemakkelijk leren, hoe zij onderling tot een beter begrip en een hogere waardering kunnen komen en hoe de weg naar de eenheid van de christenen wordt geëffend".68

Voor het oog van de wereld wordt de samenwerking tussen de christenen een vorm van gemeenschappelijk christelijk getuigenis en een middel tot evangelisatie dat alle betrokkenen tot heil strekt.

 

De herondekte broederschap

41. Wat hierboven gezegd werd over de oecumenische dialoog sedert het einde van het Concilie, geeft ons aanleiding om de Geest van de Waarheid te danken die door Christus de Heer beloofd is aan de apostelen en aan de Kerk (vgl. Joh 14,26). Het is de eerste keer in de geschiedenis dat de inzet voor de eenheid van de Christenen zulke omvang heeft aangenomen en zo algemeen is geworden. Dat is reeds een onmetelijk geschenk dat God geschonken heeft en dat al onze dankbaarheid verdient. Uit de volheid van Christus ontvangen wij "genade op genade" (Joh 1,16). Waardering voor wat God reeds gegeven heeft is de voorwaarde die ons erop voorbereidt om die nog niet beschikbare gaven te ontvangen, om het oecumenische werk van de eenheid tot voltooiing te brengen.

Een overzicht over de jongste dertig jaren laat ons de vele vruchten van deze gemeenschappelijke bekering tot het evangelie beter waarderen. De Geest van God heeft de oecumenische beweging tot werktuig daarvan gemaakt.

 

42. Zo gebeurt het bijvoorbeeld dat - helemaal in de geest van de Bergrede - de christenen die tot een confessie behoren andere christenen niet meer beschouwen als vijanden of vreemden, maar in hen broeders en zusters zien. Anderzijds bestaat in het spraakgebruik de neiging om zelfs de uitdrukking gescheiden broeders vandaag de dag te vervangen door termen die treffender de diepte van de - aan het doopkarakter gebonden - gemeenschap oproepen, die de heilige Geest met voorbijzien van de historische en canonieke breuken koestert. Men spreekt van de "andere christenen", van de "andere gedoopten", van de "christenen van de andere gemeenschappen". Het Directorium tot uitvoering van de principes en normen over de oecumene noemt de gemeenschappen waartoe deze christenen behoren ‘Kerken en kerkelijke Gemeenschappen die niet in volle gemeenschap met de katholieke Kerk staan’. 69 Deze uitbreiding van de woordenschat is de uitdrukking van een opmerkelijke ontwikkeling van de geesteshoudingen. Het besef dat wij allemaal aan Christus toebehoren verdiept zich. Dat heb ik herhaaldelijk persoonlijk kunnen vaststellen tijdens de oecumenische vieringen die tot de belangrijke gebeurtenissen van mijn apostolische reizen in de verschillende werelddelen horen, of bij de ontmoetingen en oecumenische vieringen die in Rome plaatsvonden. De ‘universele broederschap’ van de christenen is tot een vaste oecumenische overtuiging geworden. Na de opheffing van de wederzijdse ban uit het verleden helpen de vroeger rivaliserende gemeenschappen elkaar tegenwoordig in veel gevallen wederzijds; zo worden soms de godshuizen ter beschikking gesteld of stipendia voor de vorming van de ambtsdragers aangeboden aan de gemeenschappen die zelf geen middelen bezitten; ofwel men appelleert bij de burgerlijke overheid voor de verdediging van andere christenen die ten onrechte beschuldigd worden of men bewijst de onhoudbaarheid van de aantijgingen waarvan bepaalde groepen het slachtoffer zijn.

In één woord: de christenen hebben zich bekeerd tot een broederlijke liefde die alle leerlingen van Christus omvat. Als het gebeurt dat in de loop van gewelddadige politieke omwentelingen in concrete situaties een bepaalde agressiviteit of een geest van wraak aan de dag treedt, dan doen de autoriteiten van de betroffen partijen in het algemeen hun best, de ‘nieuwe wet’ van de geest van de liefde de overhand te laten krijgen. Helaas is een dergelijke geest niet in staat geweest om alle bloedige conflictsituaties wezenlijk te veranderen. Onder deze omstandigheden vraagt de oecumenische inzet van degene die hem aan de dag legt, dikwijls echt heldhaftige beslissingen. In deze samenhang moet onderstreept worden dat de erkenning van de broederschap niet het gevolg is van een liberale menslievendheid of van een vage familiegeest. Zij heeft haar wortels in de erkenning van de ene doop en in de daaruit voortvloeiende eis, dat God in zijn werk verheerlijkt wordt. Het Directorium ter toepassing van de beginselen en normen voor de Oecumene wenst een wederzijdse officiële erkenning van de doop. 70 Dat stijgt ver uit boven een daad van oecumenische hoffelijkheid en is een fundamentele ecclesiologische uitspraak. Het is passend eraan te herinneren dat het fundamentele karakter van de doop bij het opbouwen van de Kerk ook dankzij de veelzijdige dialoog duidelijk op de voorgrond is geplaatst. 71

 

De solidariteit in dienst van de mensheid

43. Het komt steeds vaker voor dat de verantwoordelijken van de christelijke Gemeenschappen gezamenlijk stelling nemen in de Naam van Christus inzake belangrijke problemen die de roeping van de mens, de vrijheid, de gerechtigheid, de vrede en de toekomst van de wereld betreffen. Daardoor zijn zij in een dragend element van de christelijke zending ‘met elkaar verbonden’: namelijk de maatschappij op zo realistisch mogelijke wijze te herinneren aan de wil van God, waarbij zij de autoriteiten en de burgers waarschuwen niet de trend te volgen die ertoe zou leiden dat de mensenrechten met voeten worden getreden. Het is evident, en de ervaring wijst het uit, dat onder bepaalde omstandigheden de gezamenlijke stem van de christenen doorslaggevender is dan de stem van de enkeling.

De verantwoordelijken van de gemeenschappen zijn echter niet de enigen die zich aaneensluiten in deze inzet voor de eenheid. Talrijke christenen uit alle gemeenschappen nemen, op grond van hun geloof, gemeenschappelijk deel aan gedurfde projecten die ten doel hebben de wereld zó te veranderen dat het respect voor de rechten en de behoeften van allen, in het bijzonder van de armen en de vernederden en de onbeschermden, de overwinning behaalt. In de encycliek Sollicitudo Rei Socialis heb ik met vreugde deze samenwerking vermeld en onderstreept dat de katholieke Kerk zich daaraan niet mag onttrekken. 72 Inderdaad engageren de christenen die eerst onafhankelijk van elkaar handelden zich nu gezamenlijk ten dienste van deze zaak opdat de goedheid van God kan zegevieren.

Deze logica is die van het Evangelie. Benadrukkend wat ik in mijn eerste encycliek Redemptor Hominis geschreven had, vond ik de gelegenheid passend ‘om op dit punt aan te dringen en elke inspanning die in deze richting gedaan wordt aan te moedigen, op alle niveaus waarop we onze christelijke broeders ontmoeten’. 73 Ik heb God gedankt ‘voor wat Hij reeds heeft bewerkstelligd in de andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen en door hen’, als ook door de katholieke Kerk. 74 Vandaag zie ik tevreden dat het reeds uitgebreide netwerk van oecumenische samenwerking voortdurend groeit. Mede dankzij de invloed van de Wereldraad van Kerken wordt er op dit gebied veel bereikt.

 

Overeenstemmingen in het Woord van God en in de eredienst.

44. Belangrijke vooruitgang in de oecumenische bekering is er ook op een ander gebied namelijk met betrekking tot het Woord van God. Ik denk vooral aan een voor verschillende taalgroepen zo belangrijke gebeurtenis als de oecumenische bijbelvertalingen. Na de promulgatie van de Constitutie Dei Verbum door het Tweede Vaticaans Concilie moest de katholieke Kerk deze stap wel met vreugde aanvaarden. 75 Deze door vakgeleerden gemaakte vertalingen bieden in het algemeen een zekere grondslag voor het gebed en de pastorale activiteit van alle leerlingen van Christus. Wie zich herinnert hoezeer de debatten rondom de Heilige Schrift vooral in het Avondland de afsplitsingen beïnvloed hebben kan begrijpen wat voor een aanzienlijke vooruitgang deze gemeenschappelijke vertalingen betekenen.

 

45. In antwoord op de liturgische vernieuwing die door de katholieke Kerk is volvoerd hebben verschillende kerkelijke Gemeenschappen initiatieven ontwikkeld om hun eredienst te vernieuwen. Enkele van hen hebben op grond van de op oecumenisch vlak geuite wens76 de gewoonte opgegeven om hun Avondmaalsviering alleen bij een enkele gelegenheid te houden en besloten tot zondagse viering van het Avondmaal. Anderzijds stelt men bij een vergelijking van de cycli van de liturgische lezingen van verschillende christelijke Gemeenschappen in het Westen vast dat zij in essentie overeenstemmen. Zo ook worden op oecumenisch vlak77 heel bijzonder de liturgie en de liturgische tekenen (beelden, iconen, paramenten, licht, wierook, gebaren) naar voren gehaald. Daarenboven begint men in de theologische instituten waar de toekomstige geestelijken worden opgeleid, een vaste plaats in de cursussen in te ruimen voor de studie van de geschiedenis en de betekenis van de liturgie en ziet men dat als een noodzakelijkheid die herontdekt wordt.

Het gaat om tekenen van overeenstemming die verschillende aspecten van het sacramentele leven betreffen. Zeker is het vanwege de verschillen die het geloof raken nog niet mogelijk, met elkaar de eucharistie te vieren. Toch hebben wij het brandende verlangen om gemeenschappelijk de ene Eucharistie van de Heer te vieren, en deze wens wordt reeds tot een gemeenschappelijke lof, tot één en hetzelfde smeekgebed. Gemeenschappelijk richten wij ons tot de Vader en doen dat in toenemende mate ‘met slechts één hart’. Deze ‘reële, ofschoon nog niet volledige’ gemeenschap eindelijk te kunnen bezegelen, dat schijnt soms dichterbij te zijn. Wie had een eeuw geleden aan zoiets alleen maar kunnen denken?

 

46. Een reden tot vreugde is in dit verband eraan te herinneren, dat de katholieke priesters in bepaalde afzonderlijke gevallen de sacramenten van de eucharistie, van de biecht en van de ziekenzalving aan andere christenen kunnen toedienen die weliswaar nog niet in volle gemeenschap met de katholieke Kerk zijn, maar die vurig verlangen naar het ontvangen van de sacramenten, die uit zichzelf daarom vragen en die getuigen van het geloof dat de Kerk in deze sacramenten belijdt. Omgekeerd kunnen in bepaalde gevallen en onder bijzondere omstandigheden ook de katholieken, wanneer zij die sacramenten willen ontvangen, zich tot de geestelijken van die Kerken richten waarin zij geldig worden toegediend. De voorwaarde voor deze wederzijdse ontvangst zijn vastgelegd in normen. Het zich houden aan deze normen is voor de bevordering van de oecumene noodzakelijk. 78

 

Het erkennen van wat aan goeds aanwezig is bij de andere christenen

47. De dialoog behandelt niet uitsluitend de leer maar omvat de hele persoon; het is ook een dialoog van liefde. Het Concilie heeft verklaard: ‘Het is noodzakelijk dat de katholieken de echt christelijke waarden uit het gemeenschappelijk erfgoed die bij onze gescheiden broeders worden aangetroffen met vreugde erkennen en hoogachten. Het is billijk en het strekt ons tot heil wanneer wij de rijkdom van Christus en het handelen uit deugd aanwezig erkennen in het leven van anderen die voor Christus getuigenis afleggen, soms zelfs door het vergieten van hun bloed. God is immers altijd wonderbaar en bewonderenswaardig in zijn werken".79

 

48. De betrekkingen die de leden van de katholieke Kerk sinds het Concilie met de andere christenen zijn aangegaan, hebben geleid tot de ontdekking van hetgeen God in hen die tot de andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen horen bewerkstelligt. Dit directe contact op verschillende niveaus tussen de herders en tussen de leden van de gemeenschappen heeft ons bewust gemaakt van het getuigenis dat de andere christenen afleggen voor God en voor Christus. Zo is er voor de hele oecumenische ervaring een wijd gebied opengelegd dat tegelijkertijd de uitdaging is waarvoor onze huidige tijd zich geplaatst ziet. Is de twintigste eeuw immers niet een tijd van het grote getuigenis dat ‘tot bloedvergietens toe’ gaat? En betreft dit getuigenis soms niet ook de verschillende Kerken en kerkelijke Gemeenschappen die hun naam aan Christus de Gekruisigde en Opgestane, ontlenen?

Dit gemeenschappelijk getuigenis van heiligheid als trouw aan de ene Heer is een uitzonderlijk oecumenisch potentieel, rijk aan genade. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft onderstreept dat de goederen die bij de andere christenen aanwezig zijn kunnen bijdragen tot de opbouw van de katholieken: ‘Ook mag het ons niet ontgaan, dat al wat de genade van de Heilige Geest in onze gescheiden broeders tot stand brengt ook kan bijdragen tot stichting van onszelf. Wat echt christelijk is, is immers nooit in strijd met de waarachtige waarden van het geloof. Het kan zelfs altijd leiden tot een dieper doordringen in het Mysterie van Christus en zijn Kerk’. 80 De oecumenische dialoog zal als een echte heilsdialoog dit proces zeker aanmoedigen, dat al goed begonnen is, om voort te gaan naar ware en volledige gemeenschap.

 

De groei van de gemeenschap

49. Een kostbare vrucht van de onderlinge betrekkingen van de christenen en van de door hen gevoerde theologische dialoog is het groeien van de gemeenschap. Beide hebben de christen bewust gemaakt van de geloofselementen die zij gemeenschappelijk hebben. Dat was dienstig om hun inzet voor de volle eenheid hechter te vestigen. Bij dit alles blijft het Tweede Vaticaans Concilie een machtige bron van aansporing en orintering.

De dogmatische Constitutie Lumen Gentium verbindt haar leer over de katholieke Kerk met een erkenning van de heilselementen die in andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen gevonden worden. 81 Het is niet een kwestie van zich bewust worden van statische elementen die passief aanwezig zijn in die Kerken en Gemeenschappen. Voor zover het elementen zijn van de Kerk van Christus vormen zij naar hun aard een kracht voor het herstel van de eenheid. Het zoeken naar christelijke eenheid is niet een zaak van opportunistische voorkeur maar een plicht die voortkomt uit het wezen van de christelijke gemeenschap zelf. Zo beginnen ook de tweezijdige theologische dialogen die gevoerd worden met de grotere christelijke Gemeenschappen met een erkenning van de mate van communio die al aanwezig is, om dan verder te gaan met een discussie over de specifieke terreinen waarop onenigheden bestaan. De Heer heeft het voor christenen in onze tijd mogelijk gemaakt om het aantal zaken die traditioneel ter discussie staan terug te brengen.

 

De dialoog met de Oosterse Kerken

50. In dit verband moeten we met bijzondere dankbaarheid jegens de goddelijke Voorzienigheid vaststellen dat de band met de Oosterse Kerken die in de loop van de eeuwen verzwakt was, met het Tweede Vaticaans Concilie weer versterkt is. De waarnemers van deze Kerken die op het Concilie aanwezig waren, samen met vertegenwoordigers van de Kerken en kerkelijke Gemeenschappen van het Westen, verklaarden openlijk op dat zeer plechtige moment voor de katholieke Kerk hun gemeenschappelijke bereidheid om het herstel van de communio te zoeken.

Het Concilie heeft van zijn kant de Oosterse Kerken met objectiviteit en diepe genegenheid beschouwd, en de nadruk gelegd op hun kerkelijke aard en de werkelijke gemeenschapsbanden die hen met de katholieke Kerk verbinden. Het Decreet over de oecumene stelt vast: "Door de viering van de eucharistie des Heren wordt dus in deze afzonderlijke Kerken de Kerk van God opgebouwd en uitgebreid". Het voegt er consequent aan toe, dat "deze Kerken ondanks de scheiding ware sacramenten hebben en op grond van de apostolische successie met name het priesterschap en de eucharistie, waardoor zij met ons nog steeds in zeer nauwe verbinding staan".82

De grote liturgische en spirituele traditie van de Oosterse Kerken, de bijzondere aard van hun historische ontwikkeling, de eigen kerkorde, die door hen van oudsher gevolgd en door de kerkvaders en oecumenische Concilies bevestigd werden, als ook de hen eigen manier om de leer te verkondigen, werden door het Concilie erkend. Dat alles in de overtuiging dat de legitieme verscheidenheid op geen enkele wijze de eenheid in de Kerk in de weg staat, maar veeleer haar schoonheid vermeerdert en in niet geringe mate bijdraagt tot de vervulling van haar zending.

Het Tweede Vaticaans Concilie wil de dialoog baseren op de reeds bestaande gemeenschappelijkheid en richt de aandacht op de veelomvattende werkelijkheid van de Oosterse Kerken: "Daarom richt de heilige kerkvergadering een aansporing tot allen, maar in het bijzonder tot hen die zich willen inspannen voor het herstel van de volle gemeenschap tussen de Kerken van het Oosten en de katholieke Kerk. Laten zij de nodige aandacht schenken aan de geheel eigen situatie van de Kerken in het Oosten bij hun ontstaan en ontwikkeling en aan de aard van de betrekkingen die vóór de scheiding tussen hen en de Zetel van Rome bestonden en laten zij zich een juist oordeel over dit alles vormen." 83

 

51. Deze benadering door het Concilie is vruchtbaar gebleken zowel voor de broederlijke betrekkingen die door de dialoog van liefde rijpten en zich ontplooiden, alsook voor de discussie over de leer in de Gemengde internationale Commissie voor de theologische dialoog tussen de katholieke Kerk en de orthodoxe Kerk in haar totaliteit. Zo was ze ook in de betrekkingen met de oude Oosterse Kerken rijk aan vruchten.

Het ging om een langzaam en moeizaam proces, dat niettemin een bron van grote vreugde was; en de ontwikkeling was ook inspirerend, omdat zij ons al voortgaande de broederschap liet hervinden.

 

Het weer opnemen van contacten

52. Wat de Kerk van Rome en het Oecumenische Patriarchaat van Constantinopel betreft zette het proces waar wij zoëven op gewezen hebben, in dankzij de wederzijdse openheid die door de pausen Johannes XXIII en Paulus VI enerzijds en de oecumenische patriarch Athenagoras I en zijn opvolgers anderzijds werd betracht. De bewerkte verandering vindt haar historische uitdrukking in de kerkelijke handeling, waardoor men de herinnering aan de wederzijdse ban "uit het geheugen en uit het midden van de Kerken verwijderd heeft"84 die negenhonderd jaar eerder, in 1054, het symbool was geworden van het schisma tussen Rome en Constantinopel. Die voor het oecumenische engagement zo belangrijke historische kerkelijke gebeurtenis vond op 7 december 1965 tijdens de laatste dag van het Concilie plaats. Aldus sloot de Concilievergadering met een plechtige handeling die tegelijkertijd een reiniging was van de historische herinnering, een wederzijdse vergeving en een solidaire verplichting om te zoeken naar gemeenschap.

Deze geste was voorafgegaan door de ontmoeting van paus Paulus VI en patriarch Athenagoras I in Jeruzalem, in januari 1964, tijdens de bedevaart van de paus naar het Heilig Land. Tezelfdertijd was paus Paulus in staat om ook Benedictus te ontmoeten, de orthodoxe patriarch van Jeruzalem. Later bezocht paus Paulus patriarch Athenagoras in de Fanar, zijn Zetel in Constantinopel, op 25 juli 1967, en in oktober van hetzelfde jaar werd de patriarch plechtig ontvangen in Rome. Deze ontmoetingen, vol van gebed, zetten de weg uit van toenadering tussen de Kerk van het Oosten en de Kerk van het Westen en van het herstel van de eenheid die zij deelden in het eerste millennium.

Toen mij na de dood van paus Paulus VI en het korte pontificaat van paus Johannes Paulus I het ambt van bisschop van Rome werd toevertrouwd, heb ik het als een van de eerste taken van mijn pauselijke dienst beschouwd om persoonlijk contact te leggen met de oecumenische patriarch Dimitrios I, die intussen patriarch Athenagoras was opgevolgd op de Zetel van Constantinopel. Tijdens mijn bezoek in de Fanar op 29 november 1979 konden de patriarch en ik besluiten tot het aangaan van de theologische dialoog tussen de katholieke Kerk en alle orthodoxe Kerken die kerkrechtelijk in gemeenschap zijn met de zetel van Constantinopel. In dit verband schijnt het mij belangrijk om te vermelden dat destijds reeds de voorbereidingen voor het bijeenroepen van het toekomstige Concilie van de orthodoxe Kerken aan de gang waren. Het zoeken naar hun eendracht is een bijdrage aan het leven en aan de vitaliteit van die zusterkerken, en dat ook met het oog op de functie die zij krachtens hun roeping moeten vervullen op de weg naar eenheid. De oecumenische patriarch wilde mij een tegenbezoek brengen en in december 1987 beleefde ik de vreugde om hem met oprechte genegenheid en met de hem toekomende plechtigheid in Rome te ontvangen. In dit kader van kerkelijke broederschap moet herinnerd worden aan de praktijk die sinds jaren tot een vaste gewoonte geworden is, om in Rome op het feest van de heilige apostelen Petrus en Paulus een delegatie van het Oecumenische Patriarchaat te ontvangen als ook om een delegatie van de heilige Stoel naar de Fanar te zenden, naar de plechtigheden ter ere van de heilige Andreas.

 

53. Deze regelmatige contacten maken onder andere een directe uitwisseling van informatie en meningen mogelijk voor een broederlijke onderlinge afstemming. Anderzijds doet het gezamenlijk deelnemen aan het gebed ons er nog eens aan wennen om naast elkaar te leven en helpt het ons om de wil van de Heer voor zijn Kerk te aanvaarden en in praktijk te brengen.

Op de weg die we gegaan zijn sinds het Tweede Vaticaans Concilie moeten minstens twee gebeurtenissen vermeld worden die van bijzondere betekenis en van groot oecumenisch belang zijn voor de betrekkingen tussen Oriënt en Avondland: daar is in de eerste plaats het jubileum van 1984 dat afgekondigd werd om het elfhonderdjarig jubileum van het evangelisatiewerk van de HH. Cyrillus en Methodius te gedenken, en dat het mogelijk maakte om de beide heilige apostelen van de Slaven, die herauten van het geloof, uit te roepen tot mede-patronen van Europa. In 1964, tijdens het Concilie, had paus Paulus VI reeds de H. Benedictus uitgeroepen tot patroon van Europa. Dat de beide broeders van Thessaloniki gelijkgesteld worden met de grote stichter van het westerse monnikendom moet zijdelings licht werpen op die kerkelijke en culturele dubbele traditie die zo betekenisvol is geweest voor de tweeduizend jaren christendom die de geschiedenis van Europa kenmerken. Daarom is het niet overbodig eraan te herinneren dat de heilige Cyrillus en Methodius uit de wereld van de toenmalige Byzantijnse Kerk kwamen, dus uit een tijdperk waarin deze nog in gemeenschap met Rome stond. Doordat ik hen samen met de H.Benedictus tot patronen van Europa verklaarde, wilde ik niet alleen de historische waarheid over het christendom op het Europese continent bekrachtigen, maar ook een belangrijk thema voor die dialoog tussen Oriënt en Avondland leveren, die in de na-conciliaire tijd zo veel hoop gewekt heeft. Zoals in de H.Benedictus, zo vindt Europa in de HH.Cyrillus en Methodius haar geestelijke wortels terug. Nu het tweede millennium na de geboorte van Christus ten einde loopt moeten zij gezamenlijk als patronen van ons verleden en als heiligen vereerd worden, aan wie de Kerken en de volken van het Europese continent hun toekomst toevertrouwen.

 

54. De andere gebeurtenis waaraan ik graag zou willen herinneren is de viering van het duizendjarig jubileum van de doop van de Rus’ (988-1988). De katholieke Kerk en in het bijzonder de Apostolische Stoel wilden aan de feestelijkheden bij het millennium deelnemen en hebben geprobeerd te onderstrepen dat de doop, die de H.Wladimir in Kiev ontvangen heeft, één van de centrale gebeurtenissen voor de evangelisering van de wereld geworden is. Aan hem danken niet alleen de grote Slavische naties hun geloof, maar ook die volken die aan de overzijde van de Oeral wonen tot aan Alaska toe.

In dit perspectief heeft een formulering die ik herhaaldelijk gebruikt heb, haar diepste grond: De Kerk moet met haar beide longen ademen! Deze formulering heeft in het eerste millennium vooral betrekking op de relatie Byzantium-Rome; sedert de doop van de Rus’ breidt deze formulering haar grenzen uit: de evangelisatie heeft zich uitgestrekt tot een veel groter gebied, zodat ze thans de hele Kerk omvat. Wanneer we dan bedenken dat dit heilsgebeuren, dat zich voltrokken heeft aan de oevers van de Dnjepr, teruggaat tot een tijd waarin de Kerk in het Oosten en de Kerk in het Westen niet verdeeld waren, begrijpen we duidelijk dat het perspectief van de volledige gemeenschap die nagestreefd moet worden er een is van eenheid in gewettigde verscheidenheid. Dat heb ik in de aan de HH.Cyrillus en Methodius gewijde encycliek Slavorum apostol85 en in de Apostolische Brief Euntes in mundum86, die ter gedachtenis van de duizendste verjaardag van de doop van de Rus’ van Kiev aan de gelovigen van de katholieke Kerk gericht is, met nadruk uiteengezet.

 

Zusterkerken

55. Het Conciliedecreet Unitatis redintegratio heeft in zijn historisch overzicht de eenheid in gedachten die ondanks alles in het eerste millennium beleefd werd. In zekere zin dient zij nu als een soort model. "Voor de heilige kerkvergadering is het een aangename taak (...) allen eraan te herinneren, dat in het Oosten meerdere afzonderlijke of plaatselijke Kerken bestaan, waaronder de patriarchale Kerken de eerste plaats innemen, waarvan vele zich erop beroemen, dat hun ontstaan teruggaat op de apostelen zelf".87 De weg van de Kerk begon in Jeruzalem op de dag van Pinksteren, en haar hele oorspronkelijke ontwikkeling in de toenmalige oikoumene concentreerde zich rond Petrus en de Elf (vgl. Hand 2,14). De structuren van de Kerk in de Oriënt en in het Avondland vormden zich dus in relatie met dat apostolisch erfgoed. Haar eenheid gedurende het eerste millennium werden binnen diezelfde structuren gehandhaafd door de bisschoppen, de opvolgers van de apostelen, in gemeenschap met de bisschop van Rome. Als wij vandaag, aan het einde van het tweede millennium, de volledige eenheid trachten te herstellen, moeten we ons beroepen op deze aldus gestructureerde eenheid.

Het Oecumene-decreet stelt nog een ander karakteristiek aspect in het licht, dankzij hetwelk alle deelkerken in eenheid bleven, namelijk: "een bijzondere zorg (...) om de nauwe betrekkingen in de gemeenschap van geloof en liefde die tussen de plaatselijke Kerken als tussen zusters moeten bestaan te bewaren".88

 

56. Na het Tweede Vaticaans Concilie en in samenhang met die traditie werd de gewoonte weer ingevoerd om de rond hun bisschop verzamelde deelkerken of plaatselijke Kerken als "zusterkerken" te betitelen. Een zeer betekenisvolle stap op de weg naar volledige gemeenschap was vervolgens de opheffing van de wederzijdse excommunicaties, waardoor een pijnlijke kerkrechtelijke en psychologische hindernis uit de weg werd geruimd.

De structuren van de eenheid die vóór de scheiding bestonden zijn een erfgoed van ervaring dat onze weg naar het hervinden van de volledige gemeenschap leidt. Natuurlijk heeft de Heer gedurende het tweede millennium niet opgehouden zijn Kerk rijke vruchten van genade en groei te schenken. Maar helaas heeft de voortgaande wederzijdse vervreemding tussen de Kerken van het Avondland en van de Oriënt hen beroofd van de rijkdom van wederzijdse geschenken en hulp. Met Gods genade moet een grote inspanning geleverd worden om tussen hen de volle gemeenschap te herstellen, die de bron van zoveel goeds voor de Kerk van Christus is. Deze inspanning vraagt al onze goede wil, het deemoedige gebed en een blijvende samenwerking, die zich nergens door mag laten ontmoedigen. De H.Paulus spoort ons aan: "Draagt elkanders lasten" (Gal 6,2). Hoe passend voor ons en hoe actueel is deze oproep van de apostel! De traditionele term "zusterkerken" moet ons op deze weg steeds begeleiden.

 

57. Overeenkomstig de hoop die door paus Paulus VI werd verwoord is ons verklaarde doel om de volledige eenheid samen te herstellen in gewettigde verscheidenheid: "Wat de apostelen gezien en gehoord en ons verkondigd hebben, dat hebben wij door Gods genade gelovig mogen aanvaarden. Door het doopsel immers "zijn wij één in Christus Jezus" (vgl. Gal 3,28). Bovendien zijn wij op grond van de apostolische successie ten nauwste verbonden door het priesterschap en de eucharistie. Door deel te hebben aan de gaven die God aan zijn Kerk geschonken heeft worden we in gemeenschap gebracht met de Vader door de Zoon in de heilige Geest (...) In elke plaatselijke Kerk voltrekt zich dit geheim van de goddelijke liefde. Mogen we niet aannemen, dat daaruit de traditionele zegswijze ontstaan is volgens welke de verschillende plaatselijke Kerken elkaar zusterkerken plegen te noemen (vgl.decr.Unitatis redintegratio, 14)? Onze Kerken hebben kennelijk als zusters samengeleefd gedurende die eeuwen waarin ze samen de oecumenische Concilies hielden die de geloofsschat verdedigden tegen alle bederf. Nu, na langdurige onderlinge geschillen en onenigheden, erkennen onze Kerken elkaar wederom als zusters, ondanks de moeilijkheden die in het verleden tussen ons zijn ontstaan".89 Als wij vandaag, op de drempel van het derde millennium, naar het herstel van de volledige gemeenschap zoeken, moeten we ons inzetten voor de verwezenlijking van deze werkelijkheid en zij moet ons herkenningspunt zijn.

De band met deze glorierijke traditie is voor de Kerk vruchtbaar. "De Kerken van het Oosten - aldus het Concilie - bezitten vanaf het begin een schat waaruit de Kerk van het Westen op het gebied van de liturgie, de geestelijke traditie en de rechtsorde in ruime mate heeft geput".90

Tot deze "schat" hoort ook "de rijkdom van geestelijke tradities die vooral in het monnikenwezen ligt uitgedrukt. Vanaf de roemrijke tijd van de heilige vaders bloeide daar immers de monastieke spiritualiteit, die zich later naar het Westen verbreid heeft".91 In mijn recente Apostolische Brief Orientale Lumen had ik de gelegenheid te benadrukken, dat de Oosterse Kerken met grote edelmoedigheid het engagement waarvan het monnikenleven getuigt, beleefd hebben "te beginnen bij de evangelisering, de hoogste dienst die de christen kan aanbieden aan zijn broeder, gevolgd door vele andere vormen van geestelijke en materiële dienst. Men kan inderdaad zeggen dat het monnikenwezen in de oudheid - en in verschillende perioden van de daaropvolgende tijden eveneens - het bevoorrechte middel is geweest voor de evangelisatie van de volken".92

Het Concilie beperkt zich niet tot het benadrukken van wat de Kerken van Oost en West op elkaar doet lijken. In overeenstemming met de historische waarheid schroomt het niet te zeggen: "Het valt (...) niet te verwonderen dat de een bepaalde aspecten van een geopenbaard mysterie soms juister waarneemt en belicht dan de ander, zodat men dan moet zeggen, dat de verschillende theologische formuleringen elkaar dikwijls veeleer aanvullen dan uitsluiten".93 De gemeenschap wordt vruchtbaar door de uitwisseling van gaven tussen de Kerken voor zover die elkaar aanvullen.

 

58. Uit de herbevestiging van een reeds bestaande gemeenschap in geloof trok het Tweede Vaticaans Concilie pastorale consequenties die nuttig zijn voor het dagelijks leven van de gelovigen en voor de bevordering van de geest van eenheid. Vanwege de bestaande nauwe sacramentele banden tussen de katholieke Kerk en de orthodoxe Kerken heeft het Decreet Orientalium Ecclesiarum verklaard: "De pastorale praktijk wijst (...) uit dat men ten aanzien van onze oosterse broeders verschillende persoonlijke omstandigheden in acht kan en moet nemen die de eenheid van de Kerk niet schaden en ook geen te vermijden gevaren meebrengen, maar waarbij wel het heil en het welzijn van de zielen dringende eisen stellen. Derhalve heeft de katholieke Kerk, rekening houdend met de omstandigheden van tijd, plaats en personen, in het verleden vaak een mildere gedragsregel toegepast en zij doet dat nu nog door deelneming aan de sacramenten en andere vieringen en heilige zaken toe te staan en zo aan allen de heilsmiddelen te verschaffen en getuigenis af te leggen van de onderlinge liefde van de christenen".94

Deze theologische en pastorale oriëntering is ook op grond van de ervaring in de jaren na het Concilie door de beide Codices van het canonieke recht overgenomen. 95 Ze is expliciet vanuit het pastorale standpunt behandeld in het Directorium ter toepassing van beginselen en normen voor de oecumene. 96 In deze zo belangrijke en gevoelige kwestie is het noodzakelijk dat de Herders de gelovigen zorgvuldig onderrichten, opdat deze de bijzondere redenen voor deze deelneming aan de liturgische eredienst en de verschillende regelingen leren kennen, die er op dit gebied zijn.

Nooit mag men de ecclesiologische dimensie van de deelneming aan de sacramenten, vooral aan de heilige eucharistie, uit het oog verliezen.

 

Vooruitgang in de dialoog

59. De Gemengde internationale Commissie voor de theologische dialoog tussen de katholieke Kerk en de orthodoxe Kerk in haar totaliteit heeft sinds haar oprichting in het jaar 1979 intensief werk verricht, waarbij ze haar onderzoek steeds meer richtte op de perspectieven die in onderlinge overeenstemming waren vastgelegd met het doel om de volle gemeenschap tussen de beide Kerken te herstellen. Deze gemeenschap die stoelt op de eenheid in het geloof en in de continuïteit van de ervaring en traditie van de oude Kerk, zal in de gemeenschappelijke viering van de heilige eucharistie haar volledige uitdrukking vinden. Doordat zij zich baseerde op alles wat wij gemeenschappelijk hebben kon de gemengde commissie in een positieve geest essentiële vooruitgang boeken; en zij was tenslotte in staat, zoals ik samen met mijn Eerbiedwaardige Broeder, de Oecumenische Patriarch Zijne Heiligheid Dimitrios I kon verklaren, te verwoorden "wat de katholieke Kerk en de orthodoxe Kerk reeds gezamenlijk als gemeenschappelijk geloof in het geheim van de Kerk en in de band tussen geloof en sacramenten kunnen belijden".97 De commissie was vervolgens in staat vast te stellen en te bevestigen dat "in onze Kerken de apostolische successie voor de heiliging en de eenheid van het Godsvolk fundamenteel is".98 Het gaat om belangrijke referentiepunten voor het voortzetten van de dialoog. Ja, meer nog: deze gemeenschappelijke verklaringen vormen de grondslag die katholieken en orthodoxen kunnen gebruiken om nu reeds, in onze tijd, een gemeenschappelijk en trouw getuigenis, op grond van een gedeelde overtuiging, te kunnen geven, opdat de Naam van de Heer wordt verkondigd en verheerlijkt.

 

60. Nog onlangs heeft de Gemengde Internationale Commissie een betekenisvolle stap voorwaarts gezet ten aanzien van de zeer gevoelige kwestie van de te volgen methode bij het herstel van de volle gemeenschap tussen de katholieke Kerk en de orthodoxe Kerk, een zaak die de verhoudingen tussen katholieken en orthodoxen dikwijls heeft verslechterd. De commissie heeft de leerstellige grondslagen gelegd voor een positieve oplossing voor dit probleem op basis van de leer van de Zusterkerken. Ook hier is het duidelijk geworden dat de te volgen methode om tot volle gemeenschap te komen de dialoog van de waarheid is, gekoesterd en gesteund door de dialoog van de liefde. Een erkenning van het recht van de Oosterse katholieke Kerken om hun eigen organisatiestructuren te hebben en hun eigen apostolaat te bedrijven, alsook de huidige deelneming van deze Kerken in de dialoog van de liefde en de theologische dialoog, zal niet alleen een waarachtige en broederlijke wederzijdse waardering ten goede komen tussen orthodoxen en katholieken die in hetzelfde gebied leven, maar zal ook hun gemeenschappelijke inzet om te werken voor de eenheid, bevorderen. 99 Er is een stap voorwaarts gezet. De inzet moet doorgaan. Er zijn reeds tekenen van een vermindering van de spanningen, die het zoeken naar eenheid vruchtbaarder maakt. Ten aanzien van de Oosterse katholieke Kerken die in gemeenschap zijn met de katholieke Kerk, sprak het Concilie zijn achting uit in deze woorden: "Deze heilige kerkvergadering dankt God ervoor, dat veel zonen van de katholieke Kerk in het Oosten (...) reeds met hun broeders die de westerse traditie onderhouden in volle gemeenschap leven, en zij verklaart, dat geheel dit geestelijk en liturgisch, disciplinair en theologisch erfgoed in zijn verschillende tradities tot de volle katholiciteit en apostoliciteit van de Kerk behoort".100 Zeker zullen de Oosterse katholieke Kerken, in de geest van het Oecumene-decreet, een opbouwende rol spelen in de dialoog van de liefde zowel op plaatselijk als internationaal niveau, en aldus bijdragen tot wederzijds begrip en dynamisch zoeken naar volledige eenheid. 101

 

61. In het licht van dit alles wenst de katholieke Kerk niets minder dan de volle gemeenschap tussen Oriënt en Avondland. Ze vindt hiervoor inspiratie in de ervaring van het eerste millennium. In die periode verhinderde immers "de ontwikkeling van verschillende ervaringen van kerkelijk leven de christenen niet om, door wederzijdse betrekkingen, er zich steeds zeker van te voelen dat ze thuis waren in iedere Kerk, omdat de lof van de ene Vader, door Christus in de heilige Geest, uit allen opsteeg, in een prachtige verscheidenheid van talen en melodieën; allen hadden zich verzameld om de eucharistie te vieren, hart en voorbeeld voor de gemeenschap, niet alleen met het oog op de spiritualiteit of het zedelijk leven, maar ook voor de structuur van de Kerk in de veelvoudigheid van ambten en bedieningen onder leiding van de bisschop, de Opvolger van de apostelen. De eerste Concilies zijn een welsprekend getuigenis van de voortdurende eenheid in veelvoudigheid".102 Hoe kan na duizend jaar deze eenheid hersteld worden? Dat is de grote opgave die de katholieke Kerk moet oplossen en die evenzeer rust op de orthodoxe Kerk. Zo kan men het voortdurende belang begrijpen van de dialoog, geleid door het licht en de kracht van de heilige Geest.

 

Betrekkingen met de Oude Kerken van het Oosten

62. In de periode die volgde op het Tweede Vaticaans Concilie heeft de Kerk ook, op verschillende manieren en met grotere of kleinere snelheid, broederlijke betrekkingen hersteld met de Oude Kerken van het Oosten die de dogmatische formuleringen van de Concilies van Efese en Chalcedon afwezen. Al deze Kerken hebben officiële waarnemers gestuurd naar het Tweede Vaticaans Concilie; hun patriarchen hebben ons vereerd met hun bezoeken, en de bisschop van Rome is in staat geweest om zich met hen te onderhouden als met broeders die, na een lange tijd, elkaar vol vreugde weer ontmoeten.

Het herstel van broederlijke betrekkingen met de Oude Kerken van het Oosten getuigt van het christelijke geloof in situaties die vaak vijandig en tragisch zijn. Dit is een concreet teken van de wijze waarop we verenigd zijn in Christus ondanks historische, politieke, sociale en culturele barrières. En juist inzake de christologie hebben wij samen met de patriarchen van sommige van deze Kerken ons gemeenschappelijke geloof in Jezus Christus, ware God en ware mens, kunnen belijden. Paus Paulus VI eerbiedwaardiger gedachtenis tekende in deze zin verklaringen met Zijne Heiligheid Shenouda III, de Koptisch-orthodoxe paus en patriarch103 en met Zijne Zaligheid Jacoub III, de Syrisch-orthodoxe patriarch van Antiochië. 104 Zelf kon ik deze christologische overeenstemming bekrachtigen en daaruit de consequenties trekken: voor de ontwikkeling van de dialoog met paus Shenouda105, en voor pastorale samenwerking met de Syrische patriarch van Antiochië, Mar Ignatius Zakka II was. 106

Toen de eerbiedwaardige patriarch van de Ethiopische Kerk, Aboena Paulos, mij bezocht in Rome op 11 juni 1993, onderstreepten we samen de diepe gemeenschap die tussen onze beide Kerken bestaat: "Wij delen het geloof dat door de apostelen is overgeleverd, alsook dezelfde sacramenten en hetzelfde in de apostolische opvolging gewortelde ambt (...) Bovendien kunnen we vandaag bevestigen dat we het ene geloof in Christus hebben, ook al was dit lange tijd een bron van verdeeldheid tussen ons".107

Kortgeleden heeft de Heer me de grote vreugde geschonken dat ik een gemeenschappelijke christologische verklaring kon tekenen met de Assyrische patriarch van het Oosten, Zijne Heiligheid Mar Dinkha IV, die met dit doel verkoos mij te bezoeken in Rome in november 1994. Rekening houdend met de verschillende theologische formuleringen waren we in staat om samen het ware geloof in Christus te belijden. 108 Ik wil mijn vreugde over dit alles uitdrukken in de woorden van Heilige Maagd: "Mijn ziel prijst hoog de Heer" (Lc 1,46).

 

63. Oecumenische contacten hebben zo wezenlijke verhelderingen mogelijk gemaakt ten aanzien van de traditionele tegenstellingen betreffende de christologie, in die mate dat we samen het geloof hebben kunnen belijden dat we gemeen hebben. Nogmaals dient gezegd dat deze belangrijke verworvenheid zeker een vrucht is van theologisch onderzoek en broederlijke dialoog. En dat niet alleen. Het is een bemoediging voor ons: want het laat ons zien dat de gevolgde weg de juiste is en dat we rederlijkerwijze mogen hopen samen de oplossing te ontdekken voor andere strijdvragen.

 

De dialoog met andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen in het Westen

64. In zijn grote plan voor het herstel van de eenheid onder alle christenen spreekt het Decreet over de Oecumene ook over de betrekkingen met de Kerken en kerkelijke Gemeenschappen van het Westen. Het Concilie wenst een klimaat van christelijke broederschap en dialoog te scheppen en plaatst zijn richtlijnen in de context van twee algemene overwegingen: een van historische en psychologische aard, en de andere theologisch en leerstellig. Aan de ene kant bekrachtigt dit Concilie: "De Kerken en kerkelijke Gemeenschappen die óf in de uiterst kritieke periode van de geschiedenis, welke in het Westen reeds op het einde van de Middeleeuwen begon, óf in latere tijden van de Apostolische Stoel van Rome zijn afgescheiden, hebben met de katholieke Kerk banden van bijzondere verwantschap en betrekkingen wegens de lange tijd waarin het christenvolk in de voorafgaande eeuwen in kerkelijke gemeenschap heeft geleefd".109 Anderzijds stelt het document met een gelijk realisme vast: "Toch moeten wij erkennen, dat tussen deze Kerken en gemeenschappen en de katholieke Kerk belangrijke verschillen bestaan, niet alleen van historische, sociologische, psychologische en culturele aard, maar vooral in de uitleg van de geopenbaarde waarheid".110

 

65. Gemeenschappelijke wortels en gelijksoortige, ofschoon onderscheiden, overwegingen hebben de ontwikkeling in het Westen geleid, van de katholieke Kerk en van de Kerken en Gemeenschappen die hun oorsprong vinden in de Hervorming. Zij delen dan ook het feit dat ze ‘westers’ van karakter zijn. Hun bovengenoemde "verschillen", ook al zijn ze van belang, sluiten dus wederzijdse entingen en aanvullingen niet uit.

De oecumenische beweging heeft juist binnen de Kerken en kerkelijke Gemeenschappen van de Hervorming een aanvang genomen. Omstreeks dezelfde tijd, in januari 1920, sprak het Oecumenisch Patriarchaat de hoop uit dat men een vorm van samenwerking tussen de christelijke Gemeenschappen zou kunnen organiseren. Dit feit toont aan dat het gewicht van de culturele achtergrond niet doorslaggevend is. Wezenlijk is de kwestie van het geloof. Het gebed van Christus, onze ene Heer, Verlosser en Meester, spreekt tot iedereen op dezelfde wijze, zowel in het Oosten als in het Westen. Dat gebed wordt tot een gebod om onze verdeeldheid achter ons te laten om de eenheid te zoeken en te herstellen, ook als een resultaat van de bittere ervaringen van de verdeeldheid zelf.

 

66. Het Tweede Vaticaas Concilie heeft niet getracht om een "beschrijving" te geven van het christendom van "na de Hervorming" aangezien "deze Kerken en kerkelijke Gemeenschappen verschillen door hun ongelijkheid in oorsprong, leer en geestelijk leven niet alleen van ons maar ook onderling in niet geringe mate".111 Bovendien merkt het Decreet op dat de oecumenische beweging en het verlangen naar vrede met de katholieke Kerk nog niet overal wortel hebben geschoten. 112 Niettegenstaande deze omstandigheden roept het Concilie op tot dialoog.

Het Concilie-decreet wil dan "enige punten naar voren brengen die de grondslag en de drijfveer voor deze dialoog kunnen en moeten vormen".113 "Onze aandacht richt zich (...) op de christenen die tot eer van de ene God, Vader, Zoon en heilige Geest, Jezus Christus openlijk belijden als hun God en Heer en de enige Middelaar tussen God en mens".114

Deze broeders koesteren liefde en eerbied voor de Heilige Schrift: "Onder aanroeping van de heilige Geest zoeken zij in de Heilige Schrift naar God, die als het ware tot hen spreekt in Christus, aangekondigd door de profeten en Woord van God, voor ons mens geworden. Daarin overwegen zij het leven van Christus en hetgeen onze goddelijke Leraar voor de redding van de mensen heeft geleerd en gedaan, in het bijzonder de geheimen van zijn dood en verrijzenis (...) Zij aanvaarden het goddelijk gezag van de heilige boeken".115 Tegelijkertijd echter "denken zij anders dan wij (...) over de verhouding tussen Schrift en Kerk, waarin volgens het katholiek geloof het authentieke leergezag een bijzondere plaats inneemt bij het verklaren en verkondigen van het geschreven woord van God".116 "Toch is de Heilige Schrift juist bij de [oecumenische] dialoog een uitstekend hulpmiddel in Gods machtige hand voor het verkrijgen van die eenheid die onze Verlosser alle mensen aanbiedt".117

Bovendien biedt het sacrament van het doopsel, dat we allemaal gemeenschappelijk hebben, "een sacramentele band van eenheid (...) tussen allen die erdoor zijn wedergeboren".118 De theologische, pastorale en oecumenische vervlechtingen van ons gemeenschappelijk doopsel zijn talrijk en belangrijk. Ofschoon dit sacrament op zich "niet meer dan een eerste begin" is, is het "gericht op de volledige belijdenis van het geloof, op de volledige inlijving in het heilsinstituut zoals Christus zelf het gewild heeft, kortom op de volledige opneming in de eucharistische gemeenschap".119

 

67. Leerstellige en historische meningsverschillen kwamen ten tijde van de Hervorming op met betrekking tot de Kerk, de sacramenten en het gewijde priesterschap. Daarom verlangt het Concilie dat "de leer over het avondmaal van de Heer, de overige sacramenten, de eredienst en de kerkelijke ambten onderwerp vormen van de dialoog".120

Terwijl het Decreet Unitatis redintegratio erop wijst dat de Gemeenschappen van na de Hervorming die "volle eenheid met ons die het gevolg is van het doopsel" missen, stelt het vast, dat "zij vooral door het ontbreken van het wijdingssacrament, niet de authentieke en ongeschonden werkelijkheid van het eucharistisch mysterie bewaard hebben", hoewel zij "wanneer zij bij het heilig Avondmaal de dood en verrijzenis van onze Heer gedenken, belijden (..) dat het leven in de gemeenschap met Christus tot uitdrukking wordt gebracht en verwachten zij zijn glorievolle wederkomst".121

 

68. Het Decreet gaat niet voorbij aan het geestelijk leven en zijn morele consequenties: "De christelijke leefwijze van deze broeders wordt gevoed door hun geloof in Christus en gesterkt door de genade van hun doopsel en het aanhoren van het woord van God. Zij openbaart zich in persoonlijk gebed en overweging van de bijbel, in het christelijk gezinsleven en in de eredienst van de gemeente, wanneer zij samenkomt om God te prijzen. Bovendien vertoont hun eredienst soms opvallende elementen van onze oude, gemeenschappelijke liturgie".122

Het Conciliedocument beperkt zich evenwel niet tot deze geestelijke, morele en culturele aspecten maar breidt zijn waardering uit tot het sterke rechtvaardigheidsgevoel en tot de oprechte liefde tot de anderen die aanwezig zijn onder deze broeders. Evenmin veronachtzaamt het hun inspanningen om de sociale omstandigheden menselijker te maken en om de vrede te bevorderen. Dit alles is het resultaat van een oprecht verlangen om trouw te zijn aan het Woord van God als de bron van christelijk leven.

Zo roept de tekst een problematiek op, die op het gebied van de ethiek en de moraliteit in onze dagen steeds dringender wordt: "Er zijn veel christenen die het evangelie niet altijd op dezelfde manier verstaan als de katholieken".123 Op dit uitgestrekte terrein is er veel plaats voor een dialoog over de morele beginselen van het evangelie en hun toepassing.

 

69. De verwachtingen en de uitnodiging van het Tweede Vaticaans Concilie zijn reeds in daden omgezet en er is meer en meer een tweezijdige dialoog met de verschillende Kerken en christelijke Gemeenschappen in heel de westelijke wereld op gang gekomen.

Bovendien startte met betrekking tot de multilaterale dialoog reeds in 1964 het proces van de opzet van een "Gemengde Werkgroep" met de Wereldraad van Kerken, en sinds 1968 zijn katholieke theologen toegelaten als volle leden van de theologische afdeling van Raad, de commissie "Geloof en Kerkorde".

Deze dialoog was en is nog steeds vruchtbaar en beloftevol. De thema’s die het Conciliedecreet voorstelde zijn reeds besproken of zullen in de nabije toekomst besproken worden. De bezinning van de verschillende tweezijdige dialogen die gevoerd worden met een toewijding, die voor allen die de zaak van de oecumene zijn toegedaan prijzenswaardig zijn, heeft zich geconcentreerd op veelbesproken kwesties zoals de doop, de eucharistie, het gewijde ambt, de sacramentaliteit en het gezag van de Kerk en de apostolische opvolging. Zo zijn er onverwachte mogelijkheden aan het licht gekomen om deze kwesties op te lossen, terwijl men tegelijkertijd is gaan beseffen dat bepaalde kwesties nader bestudeerd moeten worden.

 

70. Dit moeilijke en delicate onderzoek dat kwesties van geloof en respect voor het eigen geweten omvat, maar ook voor dat van anderen, werd begeleid en gesteund door het gebed van de katholieke Kerk en dat van de andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen. Het gebed voor de eenheid dat reeds zo hecht geworteld is in en verspreid over het lichaam van de Kerk, laat zien dat christenen inderdaad het belang onderkennen van de oecumene. Juist omdat het zoeken naar volkomen eenheid van gelovigen verlangt dat zij elkaar vragen stellen met betrekking tot hun geloof in de ene Heer, is het gebed de bron van verlichting aangaande de waarheid die in haar volheid aanvaard moet worden.

Bovendien zal het zoeken naar eenheid, verre van beperkt te worden tot een groep specialisten, door het gebed een zaak van alle gedoopten worden. Iedereen, ongeacht zijn rol in de Kerk of opleidingsniveau, kan een waardevolle bijdrage leveren, op een verborgen en diepgaande wijze.

 

Kerkelijke betrekkingen

71. We moeten de Goddelijke Voorzienigheid ook danken voor alle gebeurtenissen die getuigen van de vooruitgang op de weg naar eenheid. Naast de theologische dialoog moet ook melding gemaakt worden van andere ontmoetingsvormen, gemeenschappelijk gebed en praktische samenwerking. Paus Paulus VI moedigde dit proces aan door zijn bezoek aan het hoofdkwartier van de Wereldraad van Kerken in Genève op 10 juni 1969, en door zijn vele ontmoetingen met vertegenwoordigers van verschillende Kerken en kerkelijke Gemeenschappen. Zulke contacten helpen ten zeerste bij de verbetering van de wederzijdse kennis en bij de groei van de christelijke broederschap. Paus Johannes Paulus I heeft tijdens zijn zeer korte pontificaat het verlangen kenbaar gemaakt om op deze weg door te gaan. 124 De Heer heeft mij in staat gesteld om dit werk voor te zetten. Naast de belangrijke oecumenische ontmoetingen in Rome is een aanzienlijk deel van mijn pastorale bezoeken als regel gewijd aan het aanmoedigen van de christelijke eenheid. Enkele van mijn reizen hebben een uitgesproken oecumenische "prioriteit", vooral in landen waar de katholieke gemeenschappen een minderheid vormen t.o.v. de Gemeenschappen van na de Hervorming of waar de laatsten een aanzienlijk deel vormen van de christengelovigen in een bepaalde samenleving.

 

72. Dat geldt vooral voor de Europese landen waar de verdeeldheid het eerst aan het licht trad, en voor Noord-Amerika. In dit verband zou ik, zonder andere bezoeken te kort te willen doen, vooral die binnen Europa willen noemen die mij tweemaal naar Duitsland brachten, in november 1980 en in april-mei 1987; naar het Verenigd Koninkrijk (Engeland, Schotland en Wales) in mei-juni 1982; naar Zwitserland in juni 1984; en naar de Scandinavische en Noordse landen (Finland, Zweden, Noorwegen, Denemarken en Ijsland) in juni 1989. In een sfeer van vreugde, wederzijds respect, christelijke solidariteit en gebed heb ik zo vele, vele broeders ontmoet, die allemaal geëngageerd zijn in het zoeken naar trouw aan het evangelie. Dit alles te zien was voor mij een bron van grote aanmoediging en troost. We hebben de aanwezigheid van de Heer onder ons ervaren.

In dit verband zou ik één geste willen noemen die bepaald werd door broederlijke liefde en gekenmerkt door een diepe helderheid van geloof, en die een sterke indruk op mij heeft gemaakt. Ik spreek dan over de eucharistievieringen die ik leidde in Finland en Zweden tijdens mijn reis naar de Scandinavische en Noordse landen. Bij de communie naderden de lutherse bisschoppen de celebrant. Zij wilden, door middel van een vooraf besproken gebaar, hun verlangen tonen naar het moment waarop wij, katholieken en lutheranen, in staat zullen zijn om aan dezelfde eucharistie deel te nemen, en zij wensten de zegen van de celebrant te ontvangen. Vol liefde heb ik hen gezegend. Hetzelfde zo betekenisrijke gebaar werd herhaald in Rome tijdens de mis die ik vierde op de Piazza Farnese bij het zesde eeuwfeest van de heiligverklaring van de H. Birgitta van Zweden, op 6 oktober 1991.

Dezelfde gevoelens ervoer ik ook aan de andere kant van de oceaan: in Canada, in september 1984; en in het bijzonder in september 1987 in de Verenigde Staten, waar een grote oecumenische openheid waarneembaar wordt. Dit was het geval, om één voorbeeld te noemen, bij de oecumenische ontmoeting in Columbia, Zuid-Carolina, op 11 september 1987. Alleen het feit dat dergelijke ontmoetingen regelmatig plaatsvinden tussen de paus en deze broeders wier Kerken en kerkelijke Gemeenschappen stammen uit de Hervorming, is op zichzelf al belangrijk. Ik ben ten diepste dankbaar voor de warme ontvangst die ik zowel van de leiders van de verschillende Gemeenschappen heb gekregen als van de Gemeenschappen als geheel. Vanuit dit standpunt acht ik de oecumenische Woorddienst in Columbia over het thema van het gezin zeer betekenisvol.

 

73. Het is ook een bron van grote vreugde om te zien hoe in de na-conciliaire periode in de plaatselijke Kerken veel programma’s en activiteiten ontwikkeld worden die de christelijke eenheid ten doel hebben. Zij hebben een stimulerend effect op het niveau van de bisschoppenconferenties, de afzonderlijke bisdommen en parochies en op het niveau van de verschillende kerkelijke organisaties en bewegingen.

 

Resultaten van de samenwerking

74. "Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemel is" (Mt 7,21). De onderlinge samenhang en de oprechtheid van de bedoelingen en de beginselverklaringen moeten blijken uit hun toepassing in de praktijk van het leven. Het Conciliedecreet merkt op dat men onder andere christenen "als vrucht van hun geloof in Christus (...) lof en dankzegging [aantreft] voor de van God ontvangen weldaden; daarbij komen een levendig rechtvaardigheidsbesef en oprechte liefde voor de naaste".125

Het hierboven geschetste terrein is een vruchtbare bodem, niet alleen voor de dialoog, maar ook voor praktische samenwerking: "Dit werkzame geloof heeft ook een belangrijk aantal instellingen voortgebracht om de geestelijke en lichamelijke ellende te lenigen, de opvoeding van de jeugd ter hand te nemen, de sociale levensomstandigheden te verbeteren en overal de vrede te versterken".126

Het sociale en culturele leven biedt talloze gelegenheden voor oecumenische samenwerking. Steeds vaker werken christenen samen om de menselijke waardigheid te verdedigen, de vrede te bevorderen, het evangelie toe te passen op het sociale leven en de christelijke geest in de wereld van de wetenschap en de kunsten aanwezig te doen zijn. Zij treden steeds vaker gezamenlijk op in hun streven om het lijden en de noden van onze tijd tegemoet te treden: honger, natuurrampen en sociaal onrecht.

 

75. Voor christenen is deze samenwerking, die haar inspiratie vindt in het evangelie zelf, nooit een louter humanitaire actie. Ze heeft haar eigenlijke reden in de woorden van de Heer: "Want Ik was hongerig en ge hebt Mij te eten gegeven" (Mt 25,35). Zoals ik reeds benadrukt heb laat de samenwerking tussen christenen duidelijk zien welke graad van gemeenschap reeds onder hen bestaat. 127

Voor de wereld heeft de verenigde inzet in de samenleving van de kant van de christenen de duidelijke waarde van een getuigenis dat gezamenlijk in de Naam van de Heer wordt afgelegd. Het is ook een vorm van verkondiging, omdat het het gelaat van Christus onthult.

De leerstellige meningsverschillen die blijven oefenen een negatieve invloed uit en stellen zelfs grenzen aan de samenwerking. Toch biedt de reeds bestaande gemeenschap in geloof tussen christenen een stevige basis voor hun gezamenlijke optreden, niet alleen op sociaal gebied maar ook in de godsdienstige sfeer.

Zo’n samenwerking zal het zoeken naar eenheid vergemakkelijken. Het Decreet over de oecumene merkt op: "Door deze samenwerking kunnen allen die in Christus geloven gemakkelijk leren, hoe zij onderling tot een beter begrip en een hogere waardering kunnen komen en hoe de weg naar de eenheid van de christenen wordt geëffend".128

 

76. Hoe zou men in dit verband voorbij kunnen gaan aan de oecumenische belangstelling voor de vrede, die duidelijk wordt in het gebed en de actie van steeds grotere aantallen christenen en in een gestaag groeiende theologische inspiratie? Het zou niet anders kunnen. Geloven we niet in Jezus Christus, de Vredevorst? De christenen worden steeds eensgezinder in hun afwijzing van geweld, elke soort geweld, van oorlogen tot sociaal onrecht.

Wij worden ertoe opgeroepen met steeds grotere inspanningen steeds duidelijker te laten zien dat godsdienstige overwegingen niet de werkelijke oorzaak zijn van de huidige conflicten, ofschoon er helaas nog steeds het gevaar bestaat dat de godsdienst wordt misbruikt voor politieke en oorlogszuchtige doeleinden.

In 1986 hebben christenen van de verschillende Kerken en kerkelijke Gemeenschappen in Assisi, tijdens de Wereldgebedsdag voor de Vrede, met één stem gebeden tot de Heer van de geschiedenis om vrede in de wereld. Op diezelfde dag baden parallel daaraan, maar op een soortgelijke wijze, ook joden en vertegenwoordigers van niet-christelijke godsdiensten voor de vrede in een wonderlijke, eendrachtige uitdrukking van gevoelens die diep in de menselijke geest een snaar deden trillen.

Ook wil ik de Gebedsdag voor de vrede in Europa, bijzonder op de Balkan, noemen, die mij als pelgrim terugbracht naar de stad van Sint Franciscus op 9-10 januari 1993, en het Misoffer voor vrede op de Balkan, in het bijzonder in Bosnië-Herzegowina dat ik vierde op 23 januari 1994 in de basiliek van Sint Pieter tijdens de Gebedsweek voor de Eenheid van de Christenen.

Wanneer onze blik over de wereld gaat vervult vreugde onze harten. Want we merken dat de christenen zich steeds meer uitgedaagd voelen door het vredesvraagstuk. Zij zien het in nauwe verbinding met de verkondiging van het evangelie en met de komst van Gods Rijk.

 

Hoofdstuk III

Quanta est nobis via?

(Hoe lang is de weg die nog voor ons ligt?)

 

Voortzetting en versterking van de dialoog

77. We kunnen ons nu de vraag stellen hoe lang de tocht is die ons scheidt van die zegenrijke dag wanneer de volledige eenheid in het geloof zal worden bereikt en we samen in vrede de heilige eucharistie van de Heer kunnen vieren. Het grotere wederzijdse begrip en de leerstellige overeenkomsten die we al hebben bereikt, en die geresulteerd hebben in een affectieve en effectieve groei van de gemeenschap, kunnen niet voldoende zijn voor het geweten van de christenen die belijden dat de Kerk één, heilig, katholiek en apostolisch is. Het uiteindelijke doel van de oecumenische beweging is het herstel van de volledige zichtbare eenheid onder alle gedoopten.

Met het oog op dit doel zijn alle resultaten tot nog toe slechts een etappe van de reis, hoe beloftevol en positief ook.

 

78. In de oecumenische beweging koesteren niet alleen de katholieke Kerk en de orthodoxe Kerken deze veeleisende opvatting van de door God gewilde eenheid. Het streven naar een dergelijke eenheid wordt ook door anderen tot uitdrukking gebracht. 129

Oecumene houdt in dat de christelijke Gemeenschappen elkaar helpen, opdat er in hen de volledige inhoud en alle vereisten van "het erfgoed dat de apostelen hebben overgeleverd"130 aanwezig zijn. Als die afwezig zijn zal volledige gemeenschap nooit mogelijk zijn. Deze wederzijdse hulp bij het zoeken naar de waarheid is een uitmuntende vorm van evangelische liefde.

De documenten van de vele Internationale Gemengde Dialoogcommissies hebben deze inzet om de eenheid te zoeken tot uitdrukking gebracht. Op basis van een zekere fundamentele leerstellige eenheid bespreken deze teksten het doopsel, de eucharistie, het ambt en het gezag.

Vanuit deze fundamentele maar gedeeltelijke eenheid moet men nu voortgaan naar de noodzakelijke en toereikende zichtbare eenheid, die op een werkelijke en concrete manier gestalte krijgt, opdat de christenen waarachtig een teken worden van die volledige eenheid in de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk die haar uitdrukking zal vinden in de gemeenschappelijke viering van de eucharistie.

Deze weg naar de noodzakelijke en toereikende zichtbare eenheid, in de gemeenschap van de ene Kerk die Christus wil, blijft geduldige en moedige inspanningen vragen. In dit proces moet men geen andere last opleggen dan die strikt noodzakelijk is (vgl. Hand 15,28).

 

79. Nu reeds is het mogelijk om de thema’s vast te stellen die uitgediept moeten worden om tot een echte overeenstemming in het geloof te komen: 1) de verhouding tussen de Heilige Schrift als het hoogste gezag in geloofszaken, en de heilige Traditie als onontbeerlijk voor de interpretatie van het Woord van God; 2) de eucharistie als het sacrament van het Lichaam en Bloed van Christus, geofferd tot lof van de Vader, gedachtenis van het offer en werkelijke aanwezigheid van Christus, heiligmakende uitstorting van de heilige Geest; 3) de wijding als een sacrament, voor het ambt in zijn drie stappen: het bisschopsambt, het priesterschap en het diakonaat; 4) het leergezag van de Kerk, toevertrouwd aan de paus en de bisschoppen in gemeenschap met hem, begrepen als een verantwoordelijkheid en een gezag die uitgeoefend worden in de naam van Christus om het geloof te onderrichten en te behoeden; 5) de maagd Maria, als Moeder van God en Icoon van de Kerk, de geestelijke Moeder die voorspraak is voor Christus’ leerlingen en voor de hele mensheid.

Op deze moedige weg naar de eenheid verlangen de helderheid en de wijsheid van het geloof dat wij zowel een vals irenisme alsook onverschilligheid ten aanzien van de kerkelijke normen vermijden. 131 Omgekeerd dwingen diezelfde helderheid en wijsheid ons ertoe om lauwheid in het streven naar eenheid, en meer nog: vooringenomen weerstand af te wijzen, of een defaitisme dat ertoe neigt om alles negatief te zien.

Vasthouden aan een visie op de eenheid die rekening houdt met alle eisen van de geopenbaarde waarheid betekent niet dat men een rem zet op de oecumenische beweging. 132 Integendeel: het betekent voorkómen dat men genoegen neemt met schijnoplossingen die tot een niet stevig en echt resultaat zouden voeren. 133 De verplichting om de waarheid te eerbiedigen is absoluut. Is dat niet de wet van het evangelie?

 

Het aanemen van de reeds bereikte resultaten

80. Terwijl de dialoog verder gaat over nieuwe onderwerpen of zich ontwikkelt op diepere niveaus, ligt er een nieuwe taak voor ons: het aannemen van de reeds bereikte resultaten. Zij mogen niet slechts de verklaringen blijven van tweezijdige commissies maar moeten een gemeenschappelijk erfgoed worden. Om dit te verwezenlijken en om de banden van de gemeenschap zo te versterken moet een ernstig onderzoek worden gedaan dat het hele Volk van God moet omvatten, op verschillende manieren en op allerlei niveaus van verantwoordelijkheid. We zijn in feite bezig met kwesties die dikwijls geloofszaken zijn, en deze hebben algemene instemming nodig, van de bisschoppen tot de lekengelovigen, die allen de zalving van de heilige Geest hebben ontvangen. 134 Het is dezelfde Geest die het Leergezag bijstaat en die de sensus fidei opwekt.

Daarom is voor de aanvaarding van de resultaten van de dialoog een breed en nauwkeurig proces nodig dat de resultaten ontleedt en hun overeenstemming met de geloofstraditie streng toetst, die wij van de apostelen hebben ontvangen en die wij beleven in de gemeenschap van gelovigen, verzameld rond de bisschop, haar rechtmatige herder.

 

81. Dit proces moet uitgevoerd worden met wijsheid en in een geest van geloof, en zal dan bijgestaan worden door de heilige Geest. Om succesvol te zijn zullen de resultaten ervan bekend moeten worden gemaakt op gepaste wijze, door kundige personen. Belangrijk is in dit verband de bijdrage van theologen en theologische faculteiten: zij worden opgeroepen om die te leveren door het vervullen van hun charisma in de Kerk. Het is ook duidelijk dat de oecumenische commissies met betrekking hiertoe zeer bijzondere verantwoordelijkheden en taken hebben.

Het hele proces wordt gevolgd en aangemoedigd door de bisschoppen en de Heilige Stoel. Het is aan het leergezag om een definitief oordeel uit te spreken.

Bij dit alles zal het een grote hulp zijn, wanneer men zich in zijn werkwijze houdt aan het onderscheid tussen het geloofsgoed (depositum fidei) en de formulering waarin het geloof wordt verwoord, zoals paus Johannes XXIII aanbeval in zijn openingstoespraak tijdens het Tweede Vaticaans Concilie. 135

 

De geestelijke oecumene voortzetten en getuigenis afleggen van de heiligheid

82. Het is te begrijpen hoe de ernst van de inzet voor de oecumene de katholieke gelovigen ten diepste uitdaagt. De Geest roept hen op tot een ernstig gewetensonderzoek. De katholieke Kerk moet wat men zou kunnen noemen een ‘dialoog van bekering’ aangaan, die de geestelijke grondslag vormt van de oecumenische dialoog. In deze dialoog, die plaatsvindt voor God, moet ieder afzonderlijk zijn eigen fouten erkennen, zijn zonden belijden en zich begeven in de handen van Hem die onze Voorspreker is bij de Vader, Jezus Christus.

In deze houding van bekering tot de wil van de Vader en, tegelijkertijd, van berouw en absoluut vertrouwen in de verzoenende macht van de waarheid die Christus is, zullen we zeker de kracht vinden die nodig is om de lange, moeilijke pelgrimstocht van de oecumene tot een succesvol einde te brengen. De ‘dialoog van bekering’ met de Vader van de kant van iedere Gemeenschap, met de volledige aanvaarding van al wat die vereist, vormt de basis van broederlijke betrekkingen die iets anders moeten zijn dan een louter hartelijke verstandhouding of een alleen maar uiterlijke gezelligheid. De banden van broederlijke koinonia moeten gesmeed worden voor God en in Christus Jezus.

Alleen het zich plaatsen voor God kan een stevige basis bieden voor die bekering van iedere christen afzonderlijk en voor die constante hervorming van de Kerk, voorzover zij ook een menselijke en aardse instelling is, 136 die de eerste voorwaarden voor alle oecumenische inzet vormt. Een van de eerste stappen in de oecumenische dialoog is de inspanning om de christelijke Gemeenschappen binnen deze geheel geestelijke ruimte binnen te voeren waarin Christus, door de kracht van de Geest, hen allen zonder uitzondering leidt om zichzelf te onderzoeken voor het Aanschijn van de Vader en om zich af te vragen of zij trouw zijn geweest aan zijn plan met de Kerk.

 

83. Ik heb de wil van de Vader genoemd en de geestelijke ruimte waarin iedere gemeenschap de oproep hoort om de hindernissen voor de eenheid te overwinnen. Alle christelijke Gemeenschappen weten dat, dankzij de macht die aan de Geest gegeven is, het gehoorzamen aan die wil en het overwinnen van die hindernissen niet buiten hun bereik liggen. In feite hebben ze allemaal martelaren voor het christelijk geloof. 137 Ondanks de tragedie van onze verdeeldheden hebben deze broeders in zichzelf een zo radicale en absolute toewijding aan Christus en aan de Vader bewaard dat zij konden gaan tot het vergieten van hun bloed toe. Maar staat deze zelfde toewijding niet in het hart van wat ik een "dialoog van de bekering" heb genoemd? Is het niet juist deze dialoog die duidelijk laat zien dat een steeds intensere ervaring nodig is van de waarheid, wil men de volledige gemeenschap bereiken?

 

84. In een theocentrische visie hebben wij christenen reeds een gemeenschappelijk Martyrologium. Dit bevat ook de martelaren van onze eeuw, talrijker dan men zou denken, en het laat zien hoe op een diep niveau God de gemeenschap onder de gedoopten bewaart in de hoogste eis van het geloof, die zij lieten zien in het offer van hun leven. 138 Het feit dat men kan sterven voor het geloof toont aan dat andere eisen van het geloof ook kunnen worden beantwoord. Ik heb al opgemerkt - met diepe vreugde - hoe er een onvolmaakte maar echte gemeenschap is bewaard en aan het groeien is op veel niveaus van het kerkelijk leven. Ik voeg er nu aan toe dat deze gemeenschap reeds volmaakt is in wat we allemaal beschouwen als het hoogtepunt van het christelijk leven, het martelaarschap, de waarachtigste gemeenschap die mogelijk is met Christus die zijn Bloed vergoot, en die door dit offer hen die eens ver weg waren, nabij brengt (vgl. Ef 2,12).

Terwijl voor alle christelijke Gemeenschappen de martelaren het bewijs vormen van de kracht van de genade, zijn zij niet de enigen die getuigenis afleggen van die macht. Hoewel op onzichtbare wijze, is de communio tussen onze gemeenschappen, zij het nog onvolledig, werkelijk en stevig gevestigd op de volle gemeenschap van de heiligen - van hen die aan het einde van een leven dat trouw was aan de genade, in gemeenschap zijn met Christus in heerlijkheid. Deze heiligen komen van alle Kerken en kerkelijke Gemeenschappen die hun toegang gaven tot de gemeenschap van de verlossing.

Wanneer we spreken over een gemeenschappelijk erfgoed moeten we daartoe niet alleen de instellingen, riten, verlossingsmiddelen en tradities rekenen die alle gemeenschappen hebben bewaard en waardoor zij gevormd zijn, maar eerst en vooral deze waarheid van de heiligheid. 139

In de uitstraling van het "erfgoed van de heiligen", die tot alle gemeenschappen horen, verschijnt de ‘dialoog van de bekering’ tot volledige en zichtbare eenheid aldus als een bron van hoop. Deze universele aanwezigheid van de heiligen is in feite een bewijs van de transcendente macht van de Geest. Het is het teken en het bewijs van Gods zege over de krachten van het kwaad die de mensheid verdelen. Zoals de liturgie zingt: "U wordt verheerlijkt in Uw heiligen, want hun heerlijkheid is de bekroning van Uw gaven".140

Waar het oprechte verlangen bestaat om Christus te volgen stort de Geest dikwijls zijn genade op buitengewone wijze uit. De ervaring van de oecumene heeft ons in staat gesteld om dit beter te begrijpen. Als gemeenschappen, in de hierboven beschreven innerlijke geestelijke ruimte, werkelijk "bekeerd" kunnen worden tot het zoeken naar volledige en zichtbare eenheid, zal God voor hen doen wat Hij voor de heiligen heeft gedaan. Hij zal de hindernissen overwinnen die uit het verleden geërfd zijn en Hij zal de gemeenschappen leiden langs zijn wegen tot waar Hij wil: tot de zichtbare koinonia die tegelijkertijd lofprijzing van zijn heerlijkheid is en dienst aan zijn heilsplan.

 

85. Daar God in zijn grenzeloze barmhartigheid altijd het goede kan voortbrengen ook uit die situaties die zijn plan beschadigen, kunnen wij dus ontdekken dat door de inwerking van het Geest onder bepaalde omstandigheden de tegenstellingen ertoe kunnen dienen om aspecten van de christelijke roeping, zoals ze in het leven van de heiligen plaatsvindt, duidelijk naar voren te brengen. In weerwil van de versplintering, een kwaad waarvan we genezen moeten worden, is er een soort mededeling van de volheid der genade ontstaan die bedoeld is om de koinonia mooier te maken. Gods genade zal met al diegenen zijn, die in navolging van het voorbeeld van de heiligen zich toeleggen op het vervullen van de eisen die de genade stelt. Hoe kunnen we aarzelen om ons te bekeren tot de verwachtingen van de Vader? Hij is met ons.

 

Bijdrage van de katholieke Kerk aan het zoeken naar christelijke eenheid

86. De Constitutie Lumen Gentium, waarvan een fundamentele bevestiging opklinkt in het Decreet Unitatis Redintegratio, 141 verklaart dat de ene Kerk van Christus bestaat in de katholieke Kerk. 142 Het Decreet over de oecumene benadrukt, dat in haar de volheid (plenitudo) van de heilsmiddelen aanwezig is. 143 Volledige eenheid zal bereikt worden wanneer allen delen in de volheid van de heilsmiddelen die door Christus aan zijn Kerk zijn toevertrouwd.

 

87. Langs de weg die naar volledige eenheid leidt werkt de oecumenische dialoog om een wederkerige broederlijke bijstand op te wekken, waarbij de gemeenschappen ernaar streven om in onderlinge uitwisseling te geven wat ieder nodig heeft om te groeien naar de uiteindelijke volheid in overeenstemming met Gods plan (vgl. Ef 4,11-13). Ik heb gezegd hoe wij, als de katholieke Kerk, ons ervan bewust zijn dat we veel ontvangen hebben van het getuigenis dat andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen afleggen van bepaalde gemeenschappelijke christelijke waarden, van hun bestudering van die waarden en zelfs van de manier waarop zij die hebben benadrukt en ervaren. Onder de resultaten van de afgelopen dertig jaar heeft deze wederkerige broederlijke invloed een belangrijke plaats. In het stadium waarin we thans zijn beland144 moet met dit proces van wederzijdse verrijking ernstig rekening worden gehouden. Dit proces is gebaseerd op de gemeenschap die reeds bestaat op grond van de kerkelijke elementen die in de christelijke Gemeenschappen aanwezig zijn: het zal dan ook zeker een kracht zijn die ons drijft naar volledige en zichtbare eenheid, het verhoopte doel van de reis waarop we ons bevinden. Dit brengt me ertoe om nog eens te verklaren: "We moeten met de uiterste zorg aan de gewettigde wensen en verwachtingen van onze christelijke broeders tegemoet komen, aangezien wij hun denkwijze en gevoelens kennen (...) Ieders talenten moeten ontwikkeld worden tot nut en voordeel van allen".145

 

De dienst van de bisschop van Rome aan de eenheid

88. Onder alle Kerken en kerkelijke Gemeenschappen is de katholieke Kerk zich ervan bewust dat zij het ambt van de Opvolger van de apostel Petrus bewaard heeft, de bisschop van Rome, die God heeft aangesteld als haar "blijvend en zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid"146 en die door de heilige Geest gesteund wordt opdat hij in staat is alle anderen te doen delen in dit wezenlijke goed. In de prachtige uitdrukking van de heilige paus Gregorius is mijn ambt dat van servus servorum Dei (dienaar van de dienaren van God). Deze definitie behoedt het best voor het gevaar dat de macht (en in het bijzonder het primaat) wordt gescheiden van het dienstambt. Zo’n scheiding zou in tegenspraak zijn met de eigenlijke betekenis van de macht volgens het Evangelie: "Ik ben onder u als Iemand die dient" (Lc 22,27), zegt onze Heer Jezus Christus, het Hoofd van de Kerk. Van de andere kant vormt, zoals ik opgemerkt heb tijdens de belangrijke ontmoeting aan de Wereldraad van Kerken in Genève op 12 juni 1984, de overtuiging van de katholieke Kerk dat zij in het ambt van de bisschop van Rome, in trouw aan de apostolische Traditie en aan het geloof van de Vaders, het zichtbare teken en de garantie van de eenheid heeft bewaard, een moeilijkheid voor de meeste andere christenen, wier geheugen getekend wordt door bepaalde pijnlijke herinneringen. Inzoverre wij daarvoor verantwoordelijk zijn, vraag ik met mijn voorganger Paulus VI om vergiffenis. 147

 

89. Het is niettemin betekenisvol en bemoedigend dat de kwestie van het primaat van de bisschop van Rome nu onderwerp geworden is van studie die al verricht wordt of in de nabije toekomst gaat worden. Betekenisvol en bemoedigend is ook dat deze kwestie niet alleen een centraal thema is in de theologische dialogen waaraan de katholieke Kerk deelneemt, maar ook, meer algemeen, in de oecumenische beweging als geheel. Onlangs hebben de afgevaardigden naar de Vijfde Assemblee van de commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken, die in Santiago de Compostela werd gehouden, de aanbeveling gedaan dat de commissie "een nieuwe studie begint naar de kwestie van een universeel dienstambt van christelijke eenheid".148 Na eeuwen van bittere tegenstellingen beginnen de andere Kerken en christelijke Gemeenschappen meer en meer met andere ogen naar dit dienstambt van eenheid te kijken. 149

 

90. De bisschop van Rome is de bisschop van de Kerk die de sporen van het martelaarschap van Petrus en Paulus bewaart: "Door een geheimvol plan van de Voorzienigheid besluit Petrus zijn tocht in de navolging van Jezus te Rome, en het is in Rome dat hij het grootste bewijs van zijn liefde en trouw geeft. Zo geeft ook Paulus, de Apostel van de Heidenen, zijn hoogste getuigenis in Rome. Op deze wijze werd de Kerk van Rome de Kerk van Petrus en Paulus".150

In het Nieuwe Testament heeft de persoon van Petrus een uitnemende plaats. In het eerste deel van de Handelingen der Apostelen treedt hij op als de leider en woordvoerder van het apostelcollege dat beschreven wordt als "Petrus (...) en de Elf" (Hand 2,14; vgl. 2,37, 5,29). De plaats die aan Petrus wordt toegekend is gebaseerd op de woorden van Christus zelf, zoals ze in de evangelie-tradities weergegeven worden.

 

91. Het Evangelie van Mattheüs geeft een beschrijving van de herderlijke zending van Petrus in de Kerk: "Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is. Op mijn beurt zeg Ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn" (16,17-19). Lucas maakt duidelijk dat Christus Petrus opdroeg zijn broeders te versterken, terwijl Hij hem tegelijkertijd herinnerde aan zijn eigen menselijke zwakheid en de noodzaak tot bekering (vgl. 22,31-32). Het is juist alsof het tegen de achtergrond van Petrus’ menselijke zwakheid volkomen duidelijk wordt gemaakt dat dit bijzondere dienstambt in de Kerk geheel voortkomt uit genade. Het is alsof de Meester zich bijzonder wijdt aan de bekering van Petrus als een manier om hem voor te bereiden op de taak die Hij hem weldra zal geven in zijn Kerk, en Hij om deze reden zeer veeleisend is jegens hem. Deze zelfde rol van Petrus, op soortgelijke wijze verbonden met een realistische bevestiging van zijn zwakheid, komt weer voor in het Vierde Evangelie: "Simon, zoon van Jona, hebt ge Mij meer lief dan dezen? (...) Weid mijn schapen" (vgl. Joh 21,15-19). Het is ook betekenisvol dat volgens de Eerste Brief van Paulus aan de Korinthiërs de verrezen Christus verschijnt aan Kefas en dan aan de Twaalf (vgl. 15,5).

Het is belangrijk om op te merken hoe de zwakheid van Petrus en van Paulus duidelijk laat zien dat de Kerk gegrondvest is op de oneindige macht van de genade (vgl. Mt 16,17; 2Kor 12,7-10). Onmiddellijk nadat hij zijn zending ontvangen heeft, wordt Petrus met ongewone strengheid berispt door Christus, die hem zegt: "Je bent een struikelblok voor Mij" (Mt 16,23). Moeten we het erbarmen dat Petrus nodig heeft niet in relatie zien met het ambt van die barmhartigheid die hij als eerste zal ervaren? En toch zal Petrus Jezus driemaal verloochenen. Het Evangelie van Johannes benadrukt dat Petrus de taak om de kudde te weiden ontvangt bij gelegenheid van een drievoudige bekentenis van zijn liefde (vgl. 21,15-17), die overeenkomt met zijn drievoudige verraad (vgl. 13,38). Lucas van zijn kant blijft in het reeds aangehaalde woord van Christus, waaraan de eerste overlevering zal vasthouden met de bedoeling, de zending van Petrus te beschrijven, erbij dat deze "zodra hij zich bekeerd heeft, zijn broeders versterken" moet (vgl. Lc 22,32).

 

92. Wat Paulus betreft: hij kan de beschrijving van zijn dienstwerk afsluiten met de aangrijpende woorden die hij van de Heer zelf gehoord had: "Mijn genade is u voldoende, want mijn kracht wordt volmaakt in de zwakheid"; en kan dus uitroepen: "Wanneer ik zwak ben, dan ben ik sterk" (2Kor 12,9-10). Dit is een fundamenteel kenmerk van de christelijke ervaring.

Als erfgenaam van de zending van Petrus in de door het bloed van de Prinsen der Apostelen bevruchte Kerk oefent de bisschop van Rome zijn ambt uit, dat zijn oorsprong heeft in de veelvormige barmhartigheid Gods. Deze barmhartigheid bekeert de harten en vervult hen met de kracht van de genade, terwijl de leerling de bittere smaak van zijn zwakheid en ellende ervaart. Het gezag dat dit ambt eigen is staat helemaal in dienst van het barmhartige plan van God en moet steeds in dit perspectief gezien worden. Daaruit wordt de volmacht van dit ambt verklaard.

 

93. Door zijn verbinding met de drievoudige liefdesbekentenis van Petrus, die met het drievoudige verraad overeenkomt, weet zijn opvolger dat hij een teken van barmhartigheid moet zijn. Zijn dienst is een dienst van barmhartigheid, geboren uit een daad van barmhartigheid van Christus. Deze hele passage uit het Evangelie moet voortdurend opnieuw gelezen worden opdat de uitoefening van het Petrusambt niets van haar geloofwaardigheid en doorzichtigheid verliest.

De Kerk van God wordt door Christus opgeroepen om aan een wereld die verstrikt is in haar zonden en boze plannen, te verkondigen dat, ondanks alles, God in zijn barmhartigheid de harten kan bekeren tot eenheid en hen in staat kan stellen met Hem in gemeenschap te treden.

 

94. Deze dienst van de eenheid die wortelt in het werk van de goddelijke barmhartigheid, wordt binnen het bisschoppencollege toevertrouwd aan een van degenen die van de heilige Geest de opdracht hebben ontvangen, niet om de macht over het volk uit te oefenen - zoals de bestuurders van de volken en de machtigen doen (vgl. Mt 20,25; Mc 10,42) -, maar om hen te leiden naar vredige weiden. Deze taak kan het offer van het eigen leven vragen (vgl. Joh 10,11-18). Sint Augustinus laat eerst zien dat Christus "de ene Herder" is, "in wiens eenheid allen één zijn" en gaat dan verder met de aansporing: "Mogen alle herders zo één zijn in de ene Herder; mogen zij de ene stem van de Herder laten horen; mogen de schapen deze stem horen en hun Herder volgen, niet deze of gene herder, maar de ene; mogen zij allen één stem in Hem laten horen en niet allerlei stemmen. (...) Die stem, vrij van alle verdeeldheid, gezuiverd van alle ketterij, mogen de schapen die horen".151 De opdracht van de bisschop van Rome binnen het College van alle herders ligt juist in het "waken" (episkopein) als een schildwacht, opdat dankzij de inspanningen van de herders de ware stem van Christus de Herder gehoord wordt in alle plaatselijke Kerken. Op deze wijze wordt in elke van de hun toevertrouwde plaatselijke Kerken de una, sancta, catholica et apostolica Ecclesia werkelijkheid. Alle Kerken bevinden zich in volle en zichtbare gemeenschap, omdat alle herders in gemeenschap zijn met Petrus en zo in de eenheid van Christus zijn.

Met de volmacht en het gezag zonder welke dit ambt leeg wordt, moet de bisschop van Rome de gemeenschap van alle Kerken garanderen. Daardoor is hij de eerste onder de dienaren van de eenheid. Het primaat wordt op verschillende niveaus uitgeoefend: ze betreffen het waakzame toezicht op het doorgeven van het Woord, de viering van de liturgie en de sacramenten, de zending en de tucht van de Kerk en het christelijk leven. Het is de verantwoordelijkheid van de opvolger van Petrus om te herinneren aan de eisen van het algemeen welzijn van de Kerk, mocht iemand in de verleiding komen om dit te vergeten in het nastreven van het eigen belang. Hij heeft de plicht te vermanen, te waarschuwen en soms deze of gene mening die verbreid wordt, voor onverenigbaar met de eenheid van het geloof te verklaren. Als de omstandigheden dat vereisen, spreekt hij in naam van alle herders die met hem in gemeenschap zijn. Hij kan ook - onder zeer bepaalde, door het Eerste Vaticaans Concilie nauw omschreven voorwaarden - ex cathedra verklaren dat een bepaald leerstuk tot het geloofsgoed hoort. 152 Door dit getuigenis van de waarheid dient hij de eenheid.

 

95. Dat alles moet echter altijd in gezamenlijkheid plaatsvinden. Wanneer de katholieke Kerk onderstreept dat het ambt van de bisschop van Rome overeenkomstig de wil van Christus is, scheidt zij dit ambt niet van de zending die aan alle bisschoppen is toevertrouwd, die eveneens "plaatsvervangers en gezanten van Christus"153 zijn. De bisschop van Rome hoort tot hun "College", en zij zijn zijn broeders in het ambt.

Wat de eenheid van alle christelijke Gemeenschappen aangaat hoort natuurlijk tot het terrein van de zorgen van het primaat. Als bisschop van Rome weet ik heel goed, en ik heb het in deze encycliek opnieuw bevestigd, dat de volle en zichtbare gemeenschap van alle Gemeenschappen, waarin krachtens de trouw van God zijn geest woont, de brandende wens van Christus is. Ik ben ervan overtuigd dienaangaande een bijzondere verantwoordelijkheid te hebben, vooral wanneer ik het oecumenische verlangen van de meeste christelijke Gemeenschappen constateer en het aan mij gerichte verzoek hoor om een vorm te vinden voor de uitoefening van het primaat die weliswaar geenszins afziet van het essentiële van haar zending, maar die zich openstelt voor een nieuwe situatie. Duizend jaar lang waren de christenen met elkaar verbonden "in een broederlijke gemeenschap van geloof en sacramenteel leven (...) En als er onderling meningsverschillen ontstonden over geloof en kerkelijke tucht, trad de zetel van Rome met algemene instemming regelend op".154

Op deze wijze oefende het primaat zijn taak voor de eenheid uit. Toen ik mij richtte tot de oecumenische patriarch, Zijne Heiligheid Dimitrios I, heb ik gezegd dat ik me ervan bewust was dat "om zeer verschillende redenen en tegen de wil van beide zijden, hetgeen een dienst had moeten zijn, zich onder een heel ander licht kon vertonen. Maar (...) ik weet me in het verlangen werkelijk aan de wil van Christus te gehoorzamen, geroepen om als bisschop van Rome deze bediening uit te oefenen (...) Ik bid met het oog op deze volmaakte gemeenschap die wij willen herstellen, met volharding de heilige Geest ons zijn licht te schenken en alle herders en theologen van onze Kerken te verlichten, opdat wij, uiteraard samen, de vormen kunnen vinden waarin deze bediening een door alle betrokkenen erkende dienst van liefde kan verwezenlijken".155

 

96. Dit is een reusachtige taak, die we niet kunnen weigeren en die ik niet alleen kan uitvoeren. Zou niet de werkelijke maar onvolmaakte gemeenschap die tussen ons bestaat kerkleiders en hun theologen ertoe kunnen brengen om met mij een geduldige en broederlijke dialoog aan te gaan over dit onderwerp, een dialoog waarin wij de vruchteloze disputen opgeven en naar elkaar luisteren waarbij ons alleen de wil van Christus voor zijn Kerk voor ogen staat, en wij onszelf laten beroeren door zijn bede "dat zij allen één mogen zijn (...) opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt" (Joh 17,21)?

 

De gemeenschap van alle plaatselijke Kerken met de Kerk van Rome: een noodzakelijke voorwaarde voor de eenheid

97. Zowel in haar praxis als in haar plechtige documenten houdt de katholieke Kerk eraan vast dat de gemeenschap van de plaatselijke Kerken met de Kerk van Rome en van hun bisschoppen met de bisschop van Rome in Gods plan een wezenlijk vereiste is voor volledige en zichtbare gemeenschap. Want volledige gemeenschap, waarvan de eucharistie de hoogste sacramentele manifestatie is, moet zichtbaar worden gemaakt in een dienstambt waarin alle bisschoppen hun eenheid in Christus herkennen en alle gelovigen bevestiging vinden voor hun geloof. Het eerste deel van de Handelingen der Apostelen presenteert Petrus als degene die spreekt in de naam van groep van apostelen en die de eenheid van de gemeenschap dient - en dat met respect voor het gezag van Jacobus, het hoofd van de Kerk in Jeruzalem. Deze functie van Petrus moet in de Kerk blijven bestaan opdat zij onder het enige Hoofd, dat is Jezus Christus, zichtbaar aanwezig is in de wereld, als de gemeenschap van al zijn leerlingen.

Voelen niet velen van degenen die zich voor oecumene inzetten de behoefte aan zo’n dienstambt? Een ambt dat voorzit in waarheid en liefde zodat het schip - het mooie beeld dat de Wereldraad van Kerken heeft gekozen als haar symbool - niet zal kapseizen in de stormen en eens zijn haven zal bereiken.

 

Volle eenheid en evangelisatie

98. De oecumenische beweging van onze eeuw was, sterker dan de oecumenische ondernemingen van de voorbije eeuwen, waarvan de betekenis echter niet onderschat mag worden, gekenmerkt door een missionaire visie. In het vers van Johannes dat tot inspiratie en leidend motief dient - "mogen ook zij één zijn, opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt" (Joh 17,21) - wordt opdat de wereld gelove zo sterk benadrukt dat we soms het risico lopen te vergeten dat, in het denken van de evangelist, de eenheid er vooral voor de eer van de Vader is. Het ligt tegelijkertijd voor de hand dat het gebrek aan eenheid onder de christenen de Waarheid weerspreekt die christenen krachtens hun zending moeten verspreiden, en aldus hun getuigenis ernstig schaadt. Dit werd helder verstaan en verwoord door mijn voorganger paus Paulus VI in zijn Apostolische Exhortatie Evangelii Nuntiandi: "Omdat wij predikers van het evangelie zijn moeten wij aan de gelovigen niet de aanblik bieden van mensen die het oneens zijn of verdeeld door twistpunten die geenszins opbouwend werken, maar de aanblik van mensen die vast staan in het geloof, die ondanks nu en dan oprijzende onenigheden elkaar weten te vinden en samen op weg zijn, en dit alles op grond van een gemeenschappelijk en oprecht zoeken naar de waarheid. Zo is het: het lot van de evangelisatie is nauw verbonden met het getuigenis van de eenheid dat door de Kerk wordt gegeven (...) Het past ons hier te wijzen op het teken bij uitstek van eenheid onder alle christenen als de weg en het instrument van de evangelisatie. De verdeeldheid der christenen is een ernstig feit dat zover gaat, dat het het werk van Christus zelf verzwakt".156

Hoe kunnen we dan werkelijk het Evangelie van verzoening verkondigen zonder tegelijkertijd ons in te zetten voor het werk van de verzoening tussen de christenen? Als het waar is dat de Kerk door de werking van de heilige Geest en met de belofte van de onvergankelijkheid het Evangelie heeft gepreekt en nog preekt aan alle naties, dan is het ook waar dat zij de moeilijkheden moet aanvatten die voortvloeien uit het gebrek aan eenheid. Wanneer niet-gelovigen missionarissen ontmoeten die het onderling niet eens zijn, ook al beroepen ze zich allen op Christus, zullen zij dan in staat zijn om de ware boodschap te ontvangen? Zullen ze niet denken dat het Evangelie de oorzaak is van de verdeeldheid, ondanks het feit dat het wordt gepresenteerd als de fundamentele wet van de liefde?

 

99. Wanneer ik zeg dat voor mij, als bisschop van Rome, de oecumenische opdracht "een van de pastorale prioriteiten" van mijn pontificaat is, 157 denk ik aan de ernstige belemmering die het gebrek aan eenheid vormt voor de verkondiging van het evangelie. Een christelijke gemeenschap die gelooft in Christus en die met evangelisch vuur naar de redding van de mensheid verlangt kan zich zeker niet afsluiten voor het aandringen van de heilige Geest die alle christenen leidt naar volledige en zichtbare eenheid. Hier is een van de geboden van de liefde aan de orde, een gebod dat geen uitzondering toelaat. Oecumene is niet alleen een interne kwestie van de christelijke Gemeenschappen. Het is een zaak van de liefde die God in Jezus Christus heeft voor de hele mensheid; deze liefde in de weg te staan is een belediging jegens Hem en gaat in tegen zijn plan om alle mensen te verzamelen in Christus. Zoals paus Paulus VI schreef aan de Oecumenische Patriarch Athenagoras I: "Moge de heilige Geest ons leiden langs de weg van verzoening, opdat de eenheid van onze Kerken een steeds stralender teken wordt van hoop en troost voor de hele mensheid".158

 

Aansporing

100. In de brief die ik onlangs schreef aan de bisschoppen, de geestelijkheid en de gelovigen van de katholieke Kerk om de weg aan te duiden die gevolgd moet worden naar de viering van het Grote Jubileum van het Heilig Jaar 2000, schreef ik dat "de beste voorbereiding op het nieuwe millennium alleen kan aangetoond worden door een hernieuwde inzet voor de zo getrouw mogelijke toepassing van de leer van Vaticanum II in het leven van ieder afzonderlijk en van de hele Kerk".159 Het Tweede Vaticaans Concilie is het grote begin - de Advent als het ware - van de reis die ons brengt naar de drempel van het Derde Millennium. Gezien het belang dat het Concilie hechtte aan het werk van het herstel van de christelijke eenheid, en in deze onze tijd van genade voor de oecumene, achtte ik het nodig om de fundamentele overtuigingen nogmaals te bevestigen die het concilie ingeprent heeft in de gewetens van de katholieke Kerk; ik riep die in herinnering in het licht van de vooruitgang die intussen geboekt is naar de volle gemeenschap van alle gedoopten.

Het lijdt geen twijfel dat de heilige Geest actief is in dit streven en dat Hij de Kerk leidt naar de volle verwezenlijking van het plan van de Vader, in overeenstemming met de wil van Christus. Deze wil werd met zulke smartelijke aandrang in het gebed uitgedrukt dat, volgens het Vierde Evangelie, Hij uitsprak op het moment dat Hij binnenging in het verlossende geheim van zijn Pascha. Net als Hij toen deed, roept Christus ook vandaag iedereen op tot een hernieuwde inzet voor de volledige en zichtbare gemeenschap.

 

101. Daarom spoor ik mijn broeders in het bisschopsambt aan om bijzonder attent te zijn op deze inzet. De twee Codices van het canonieke Recht geven onder de verantwoordelijkheden van de bisschop ook die van het bevorderen van de eenheid van alle christenen door alle activiteiten en initiatieven te steunen die met dit doel ondernomen worden; dit in het besef dat de Kerk deze verplichting van Christus zelf heeft. 160 Dit is een deel van de zending van de bisschop, en het is een plicht die rechtstreeks voortkomt uit de trouw aan Christus, de Herder van de Kerk. Alle gelovigen worden uitgenodigd door de Geest van God al het mogelijke te doen om de gemeenschapsbanden tussen alle christenen te bevorderen en de samenwerking tussen de volgelingen van Christus te doen groeien: "De hele Kerk moet zorg hebben voor het herstel van de eenheid, de gelovigen evenzeer als de geestelijkheid. Ze strekt zich uit over iedereen, overeenkomstig ieders mogelijkheden".161

 

102. De macht van Gods Geest geeft groei aan de Kerk en bouwt haar de eeuwen door op. Nu de Kerk haar blik richt op het nieuwe millennium, vraagt zij de Geest om de genade, haar eigen eenheid te versterken en haar te doen groeien tot volledige gemeenschap met andere christenen.

Hoe kan de Kerk deze genade verkrijgen? Allereerst door gebed. Het gebed moet altijd onrustig zijn van het verlangen naar eenheid, en als zodanig is het een van de grondvormen van onze liefde voor Christus en voor de Vader die rijk is aan barmhartigheid. Op deze reis die wij ondernemen met andere christenen naar het derde millennium moet het gebed de eerste plaats innemen.

Hoe kan zij deze genade verkrijgen? Door dankzegging, zodat we niet met lege handen staan op de vastgestelde tijd: "Zo helpt ons ook de Geest in onze zwakheid (...) [en] staat voor ons in met een zuchten dat wij niet in woorden kunnen vatten" (Rom 8,26), om ons erop voor te bereiden God te vragen wat wij nodig hebben.

Hoe kan zij deze genade verkrijgen? Door hoop in de Geest, die de pijnlijke herinneringen van onze scheiding voor ons kan verdrijven. De Geest kan ons een heldere blik, kracht en moed geven om alle noodzakelijke stappen te zetten, opdat onze inzet steeds geloofwaardiger zal worden.

En als we ons afvragen of dit alles mogelijk is, dan zal het antwoord altijd ja zijn. Het is hetzelfde antwoord dat Maria van Nazareth hoorde: voor God is niets onmogelijk.

De woorden van het commentaar van de H.Cyprianus komen mij in gedachten, dat hij op het Onze Vader schreef, het gebed van iedere christen: "God aanvaardt niet het offer van een zaaier van tweedracht, maar beveelt hem van het altaar weg te gaan, om zich eerst te verzoenen met zijn broeder. Want God kan alleen verzoend worden door vredesgebeden. Voor God is het beste offer vrede, broederlijke eendracht en een volk dat één is in de eenheid van de Vader, Zoon en heilige Geest".162

Bij de dageraad van een nieuw millennium kunnen we niet anders dan van de Heer met nieuw enthousiasme en een sterker besef de genade afsmeken, ons samen voor te bereiden op de aanbieding van dit offer van eenheid.

 

103. Ik, Johannes Paulus, nederige servus servorum Dei, maak mij de woorden van de apostel Paulus eigen, wiens martelaarschap, samen met dat van de apostel Petrus, aan deze Stoel van Rome de glans heeft geschonken van zijn getuigenis, en ik zeg tot u, de gelovigen van de katholieke Kerk, en tot u, mijn broeders en zusters van de andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen: "Weest volmaakt, spoort elkaar aan, weest eensgezind, en leeft in vrede, en de God van liefde en vrede zal met u zijn (...) De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de heilige Geest zij met u allen" (2Kor 13,11.13).

Gegeven te Rome, bij Sint Pieter, op 25 mei, het Hoogfeest van de Hemelvaart van de Heer, in het jaar 1995, het zeventiende van mijn pontificaat.

 

Johannes Paulus PP II




1 Vgl. Slotwoord na de Kruisweg op Goede Vrijdag (1 april 1994), 3: AAS 87 (1995), 88.

2 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Verklaring over de Godsdienstvrijheid Dignitatis Humanae, 1.

3 Vgl. Apost. Brief Tertio Millennio Adveniente (10 november 1994), 16: AAS 87 (1995), 15.

4 CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio Communionis Notio (28 mei 1992), 4: AAS 85 (1993), 840.

5 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 1.

6 Ibid.

7 Ibid.

8 Vgl. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische Constitutie over de Kerk Lumen Gentium, 14.

9 Vgl. TWEEDE VATICAANSE OECUMENISCH CONCILIE, Verklaring over de Godsdienstvrijheid Dignitatis Humanae, 1 en 2.

10 Vgl. TWEEDE VATICAANSE OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische Constitutie over de Kerk Lumen Gentium, 14.

11 Ibid., 8.

12 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 3.

3 Ibid.

14 Nr. 15.

15 Ibid.

16 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 15.

17 Ibid., 3.

18 Ibid.

19 Vgl. H.GREGORIUS DE GROTE, Homelieën bij het Evangelie 19,1: PL, 1154, aangehaald in TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische Constitutie over de Kerk Lumen Gentium, 2.

20 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 4.

21 Ibid., 7

22 Vgl. Ibid.

23 Ibid., 6.

24 Vgl. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische Constitutie Dei Verbum, 7.

25 Vgl. Apost.Brief Euntes in Mundum (25 januari 1988): AAS 80 (1988), 935-956.

26 Vgl. Encycliek Slavorum Apostoli (2 juni 1985): AAS 77 (1985), 779-813.

27 Vgl. Directorium ter toepassing van de beginselen en normen voor de oecumene (25 maart 1993): AAS 85 (1993), 1039-1119.

28 Vgl. in het bijzonder het Lima-document: Doopsel, eucharistie en ambt (januari 1982); en de studie van de GEMEENSCHAPPELIJKE WERKGROEP TUSSEN DE KATHOLIEKE KERK EN DE WERELDRAAD VAN KERKEN, Confessing the ‘One’ Faith (1991), Document no.153 van de Commissie Geloof en Kerkorde, Genève, 1991.

29 Vgl. Openingstoespraak van het TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE (11 oktober 1992): AAS 54 (1962), 973.

30 Het gaat om het Secretariaat voor de Bevordering van de Eenheid der Christenen, dat door paus Johannes XXIII met het Motu Proprio Superno Dei Nutu (5 juni 1960), 9: AAS 52 (1960), 436, en bevestigd door de volgende documenten: Motu Proprio Appropinquante Concilio (6 augustus 1962), c.III, a. 7, par.2,1: AAS 54 (1962), 614; vgl. PAULUS VI Apost.Constit. Regimini Ecclesiae Universae (15 augustus 1967), 92-94: AAS 59 (1967), 918-919. Dit dicasterium heet nu de PAUSELIJKE RAAD VOOR DE BEVORDERING VAN DE CHRISTELIJKE EENHEID: vgl. JOHANNES PAULUS II, Apost.Constit. Pastor Bonus (28 juni 1988), V, art.135-138: AAS 80 (1988), 895-896.

31 Openingstoespraak van het TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE (11 oktober 1992): AAS 54 (1962), 972.

32 Vgl. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 6.

33 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Verklaring over de Godsdienstvrijheid Dignitatis Humanae, 1.

34 Encycliek Slavorum Apostoli (2 juni 1985): AAS 77 (1985), 792.

35 Ibid., 13: loc.cit. 794.

36 Ibid., 11: loc.cit. 792.

37 Toespraak tot de oorspronkelijk inwoners van Australië (29 november 1986), 12: AAS 79 (1987), 977.

38 Vgl. H.VINCENTIUS VAN LERINS, Commonitorium primum, 23: PL 50, 667-668.

39 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 6.

40 Ibid.,5.

41 Ibid.,7.

42 Ibid.,8.

43 Ibid.

44 Vgl. ibid., 4.

45 Vgl. JOHANNES PAULUS II, Apost.Brief Tertio Millennio Adveniente (10 november 1994), 24: AAS 87 (1995), 19-20.

46 Toespraak in de Kathedraal van Kantelberg (29 mei 1982), 5: AAS 74 (1982), 922.

47 WERELDRAAD VAN KERKEN, Constituties en Regels, III, 1.

48 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Pastorale Constitutie over de Kerk in de moderne wereld Gaudium et Spes, 24.

49 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 7.

50 Maria Sagheddu werd geboren in Dorgali (Sardinië) in 1914. Op 21-jarige leeftijd trad zij in in het trappistinnenklooster van Grottaferrata. Door het apostolisch werk van Abbé Paul Couturier kwam zij tot het inzicht dat er gebed en geestelijke offers nodig waren voor de eenheid van de christenen. In 1936 besloot zij, n.a.v. het Gebedsoctaaf voor de Eenheid, haar leven te offeren voor de eenheid van de christenen. Als gevolg van een ernstige ziekte overleed zuster Maria Gabriella op 23 april 1939.

51 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Pastorale Constitutie over de Kerk in de moderne wereld Gaudium et Spes, 24.

52 Vgl. AAS 56 (1964), 609-659.

53 Vgl. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische Constitutie over de Kerk Lumen Gentium, 13.

54 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 4.

55 Vgl. Codex van het canonieke Recht 755; Codex van de Canones van de Oosterse Kerken, Canones 902-904.

56 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 4.

57 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Verklaring over de Godsdienstvrijheid Dignitatis Humanae, 3.

58 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 4.

59 Vgl. ibid.

60 Encycliek Ecclesiam Suam (6 augustus 1964), III: AAS 56 (1964), 642.

61 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 11.

62 Vgl. ibid.

63 Ibid.; vgl. CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Verklaring ter verdediging van de katholieke leer over de Kerk Mysterium Ecclesiae (24 juni 1973), 4: AAS 65 (1973), 402.

64 CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Verklaring ter verdediging van de katholieke leer over de Kerk Mysterium Ecclesiae (24 juni 1973), 5: AAS 65 (1973), 403.

65 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 4.

66 Vgl. Gemeenschappelijk Christologische Verklaring tussen de katholieke Kerk en de Assyrische Kerk van het Oosten: L’Osservatore Romano (12 november 1994), 1.

67 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 12.

68 Ibid.

69 PAUSELIJKE RAAD VOOR DE BEVORDERING VAN DE CHRISTELIJKE EENHEID, Directorium ter toepassing van de beginselen en normen voor de oecumene (25 maart 1993), 5: AAS 85 (1993), 1040.

70 Ibid. 94: loc.cit., 1078.

71 Vgl. COMMISSIE GELOOF EN KERKORDE VAN DE WERELDRAAD VAN KERKEN, Doopsel, eucharistie en ambt (januari 1982): Ench.Oecum. 1, 1391-1447 en def. 1398-1408.

72 Vgl. Encycliek Sollicitudo Rei Socialis (30 december 1987), 32: AAS 80 (1988), 556.

73 Toespraak tot de kardinalen en de Romeinse Curie (28 juni 1985), 10: AAS 77 (1985), 1158; vgl. Encycliek Redemptor Hominis (4 maart 1979), 11: AAS 71 (1979), 277-278.

74 Toespraak tot de kardinalen en de Romeinse Curie (28 juni 1985), 10: AAS 77 (1985), 1158.

75 Vgl. SECRETARIAAT VOOR DE BEVORDERING VAN DE CHRISTELIJKE EENHEID en het UITVOEREND COMITÉ VAN DE VERENIGDE BIJBELGENOOTSCHAPPEN, Grondbeginselen voor de interconfessionele samenwerking bij bijbelvertalingen (1968). Dit werd herzien en vervolgens gepubliceerd door het SECRETARIAAT VOOR DE BEVORDERING VAN DE CHRISTELIJKE EENHEID, “Richtlijnen voor interconfessonele samenwerking bij bijbelvertalingen“: (16 november 1987), TipografiaPoliglotta Vaticana 1987.

76 Vgl. COMMISSIE GELOOF EN KERKORDE VAN DE WERELDRAAD VAN KERKEN, Doopsel, eucharistie en ambt (januari 1982).

77 Bij voorbeeld: tijdens de jongste vergaderingen van de Wereldraad van Kerken in Vancouver (1983) en in Canberra (1991), en van de Commissie Geloof en Kerkorde in Santiago de Compostela (1993).

78 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 8 en 15; Codex van het canonieke Recht, Canon 844; Codex van de Canones van de Oosterse Kerken, Canon 671; PAUSELIJKE RAAD VOOR DE BEVORDERING VAN DE CHRISTELIJKE EENHEID, Directorium ter toepassing van de beginselen en normen voor de oecumene (25 maart 1993), 122-125, 129-131, 123 en 132: AAS 85 (1993), 1086-1087, 1088-1089, 1087 en 1089.

79 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 4.

80 Ibid.

81 Vgl. nr. 15.

82 Nr. 15.

83 Ibid., 14.

84 Vgl. Gezamenlijke Verklaring van paus Paulus VI en de patriarch van Constantinopel Athenagoras I (7 december 1965): Tomos Agapis, Vaticaan-Fanar (1958-1970), Rome-Istanboel, 1971, 280-281.

85 Vgl. AAS 77 (1985), 779-813.

86 Vgl. AAS 80 (1988), 933-956; vgl. Boodschap Magnum Baptismi Donum, (14 februari 1988): AAS 80 (1988), 988-997.

87 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 14.

88 Ibid.

89 Apost.Brief Anno Ineunte (25 juli 1967): Tomos Agapis, Vaticaan-Fanar (1958-1970), Rome-Istanboel, 1971, 388-391.

90 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 14.

91 Ibid., 15.

92 Nr. 14: L’Osservatore Romano, 2-3 mei 1995, 3.

93 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 17.

94 Nr. 26.

95 Vgl. Codex van het canonieke Recht, Canon 844, parr.2 en 3; Codex van de Canones van de Oosterse Kerken, Canon 671, parr. 2 en 3.

96 PAUSELIJKE RAAD VOOR DE BEVORDERING VAN DE CHRISTELIJKE EENHEID, Directorium ter toepassing van de beginselen en normen voor de oecumene (25 maart 1993), 122-128: AAS 85 (1993), 1086-1088.

97 Verklaring van Zijne Heiligheid paus Johannes Paulus II en de Oecumenische Patriarch Dimitrios I (7 december 1987): AAS 80 (1988), 253.

98 GEMENGDE INTERNATIONALE COMMISSIE VOOR DE THEOLOGISCHE DIALOOG TUSSEN DE KATHOLIEKE KERK EN DE ORTHODOXE KERK, “Het wijdingssacrament in de sacramentele structuur van de Kerk, in het bijzonder de betekenis van de apostolische opvolging voor de heiliging en de eenheid van het volk van God” (26 juni 1988), 1: Information Service, 68 (1988), 173.

99 Vgl. JOHANNES PAULUS II, Brief aan de bisschoppen van Europa over de betrekkingen tussen katholieken en orthodoxen in de nieuwe situatie van Midden- en Oost-Europa (31 mei 1991), 6: AAS 84 (1992), 168.

100 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 17.

101 Vgl. Apost. Brief Orientale Lumen (2 mei 1995), 24: L’Osservatore Romano, 2-3 mei 1995, 5.

102 Ibid., 18: loc.cit., 4.

103 Ibid., 18: loc.cit., 4.

104 Vgl. Gezamenlijke Verklaring van Zijne Heiligheid paus Paulus VI en Zijne Zaligheid Mar Ignatius Jacoub III, patriarch van de Kerk van Antiochië van de Syriërs en van het hele Oosten (27 oktober 1971): AAS 63 (1971), 814-815.

105 Vgl. Toespraak tot de afgevaardigden van de Koptisch-orthodoxe Kerk (2 juni 1979): AAS 71 (1971), 1000-1001.

106 Vgl. Gezamenlijke Verklaring van paus Johannes Paulus II en de Syrisch-orthodoxe patriarch van Antiochië van de Syriërs en van het hele Oosten, Moran Mar Ignatius Zakka I Iwas (23 juni 1984): Insegnamenti VII/1, 1902-1906.

107 Toespraak tot Zijne Heiligheid Aboena Paulos, patriarch van de orthodoxe Kerk van Ethiopië (11 juni 1993): L’Osservatore Romano, 11-12 juni 1993, 4.

108 Vgl. Gemeenschappelijke Christologische Verklaring tussen de katholieke Kerk en de Assyrische Kerk van het Oosten: L’Osservatore Romano, 12 november 1994, 1.

109 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 19.

110 Ibid.

111 Ibid., 19.

112 Vgl. ibid.

113 Ibid.

114 Ibid., 20.

115 Ibid., 21.

116 Ibid.

117 Ibid.

118 Ibid., 22.

119 Ibid.

120 Ibid., 22; vgl. 20.

121 Ibid., 22.

122 Ibid., 23.

123 Ibid.

124 Vgl. Radioboodschap Urbi et Orbi (27 augustus 1978): AAS 70 (1978), 695-696.

125 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 23.

126 Ibid.

127 Vgl. ibid., 12.

128 Ibid.

129 Het geduldige werk van de Commissie Geloof en Kerkorde heeft tot een vergelijkbare visie geleid die door de Zevende Assemblee van de Wereldraad van Kerken is overgenomen in de Verklaring van Canberra (7-20 februari 1991); vgl. Signs of the Spirit, Officieel Verslag, Zevende Assemblee, WVK, Genève, 1991, pp.235-258. Deze visie werd bevestig door de Wereldconferentie over Geloof en kerkorde in Santiago de Compostela (3-14 augustus 1993): vgl. Information Service, 85 (1994), 18-37.

130 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 14.

131 Vgl. Ibid, 4 en 11.

132 Vgl. Toespraak tot de kardinalen en de Romeinse Curie (28 juni 1985), 6: AAS 77 (1985), 1153.

133 Vgl. ibid.

134 Vgl. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische Constitutie over de Kerk Lumen Gentium, 12.

135 Vgl. AAS 54 (1962), 792.

136 Vgl. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 6.

137 Vgl. ibid. 4; PAULUS VI, Homelie bij de Zaligverklaring van de Martelaren van Oeganda (18 oktober 1964): AAS 56 (1964), 906.

138 Vgl. JOHANNES PAULUS II, Apost. Brief Tertio Millennio Adveniente (10 november 1994), 37: AAS 87 (1995), 29-30.

139 Vgl. PAULUS VI, Toespraak in het Heiligdom in Namugongo, Oeganda (2 augustus 1969): AAS 61 (1969) 590-591.

140 Vgl. Missale Romanum, Praefatio de Sanctis : Sanctorum “coronando merita tua dona coronans”.

141 Vgl. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 4.

142 Vgl. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische Constitutie over de Kerk Lumen Gentium, 8.

143 Vgl. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 3.

144 Na het Lima-document van de Commissie Geloof en Kerkorde, Doopsel, eicharistie en ambt (januari 1982) en in de geest van de Verklaring van de Zevende Assemblee van de Wereldraad van Kerken, De Eenheid van de Kerk als ‘koinonia’: Gave en Opgave (Canberra, 7-20 februari 1991): vgl. Istina 36 (1991), 389-391.

145 Toespraak tot de kardinalen en de Romeinse Curie (28 juni) 1985, 10: AAS 77 (1985), 1151-1152.

146 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische Constitutie over de Kerk Lumen Gentium, 23.

147 Vgl. Toepsraak in het Hoofdkwartier van de Wereldraad van Kerken, Genève (12 juni 1984), 2: Insegnamenti VII/1 (1984), 1686.

148 WERELDCONFERENTIE VAN DE COMMISSIE GELOOF EN KERKORDE, Verslag van de Tweede Sectie, Santiago de Compostela (1993): Het ene geloof belijden tot heerlijkheid van God, 31, 2, Faith and Order Paper Nr.166, Wereldraad van Kerken, Genève, 1994, 243.

149 Om slechts enkele voorbeelden aan te halen: ANGLICAANS-ROOMS-KATHOLIEKE INTERNATIONALE COMMISSIE, Eindrapport, ARCIC-I (september 1981) Ench. Oecum. 1, 3-88; INTERNATIONALE COMMISSIE VOOR DE DIALOOG TUSSEN DE LEERLINGEN VAN CHRISTUS EN DE KATHOLIEKE KERK, Rapport (1981); Ench.Oecum.1,529-547.; GEMENGDE NATIONALE GEMEENSCHAPPELIJKE KATHOLIEK-lUTHERSE COMMISSIE, Het herderlijk ambt in de Kerk (13 maart 1981). Het probleem wordt helder uiteengezet in het onderzoek onder leiding van de GEMENGDE INTERNATIONALE COMMISSIE VOOR DE THEOLOGISCHE DIALOOG TUSSEN DE KATHOLIEKE KERK EN DE UNIVERSELE ORTHODOXE KERK.

150 Toespraak tot de kardinalen en de Romeinse Curie (28 juni 1985), 3: AAS 77 (1985), 1150.

151 Sermo XLVI, 30: CCL 41, 557.

152 Vgl. EERSTE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus Pastor Aeternus: DS 3074.

153 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische Constitutie over de Kerk Lumen Gentium, 27.

154 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 14.

155 Homelie in de Vaticaanse Basiliek in aanwezigheid van Dimitrios I, Aartsbisschop van Constantinopel en Oecumenisch Patriarch (6 december 1987), 3: AAS 80 (1988), 714.

156 Apost. Exhort. Evangelii Nuntiandi (8 december 1975), 77: AAS 68 (1976), 69; vgl. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 1; PAUSELIJKE RAAD VOOR DE BEVORDERING VAN DE CHRISTELIJKE EENHEID, Directorium ter toepassing van de beginselen en normen voor de oecumene (25 maart 1993), 205-209: AAS 85 (1993), 1112-1114.

157 Toespraak tot de kardinalen en de Romeinse Curie (28 juni 1985), 4: AAS 77 (1985), 1151.

158 Brief van 13 januari 1970: Tomos Agapis, Vaticaan-Fanar (1958-1970), Rome-Istanboel, 1971, pp.610-611.

159 Apost. Brief Tertio Millennio Adveniente (10 november 1994), 37: AAS 87 (1995), 17.

160 Vgl. Codex van het canonieke Recht, Canon 755; Codex van de Canones van de Oosterse Kerken, Canon 902.

161 TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Decreet over de oecumene Unitatis Redintegratio, 5.

162 Het Gebed des Heren, 23: CSEL 3, 284-285.



© Copyright 1995 - Libreria Editrice Vaticana




Copyright © Dicastero per la Comunicazione - Libreria Editrice Vaticana